Verpakkingsleed

Menigmaal sta ik in de keuken de verpakkingsgoden te vervloeken.
Nu wil ik mij niet altijd achter mijn Fibro verschuilen, maar soms vraag ik mij serieus af of mijn kracht is afgenomen als ik voor de zoveelste keer de verpakking niet open krijg van een onaangebroken pak kipfilet of achterham of dat de mensen in de verpakkingsindustrie er op kicken om weerloze burgers te zien vechten met hun eindproduct.
De eerste frustratie begint al bij het zoeken van het losse lipje dat er zou moeten zijn om het plastic afdeklaagje open te trekken. Na acht keer alle hoeken te hebben betast op een los lipje (klink vrij schunnig zo) weet het ik ‘losse’ lipje uiteindelijk beet te pakken. Beetpakken is in dit geval een vrij ruim genomen begrip aangezien het lipje zo groot is als mijn pinknagel en mijn grote mannenvingers weinig grip weten te krijgen.
Als het al zover komt dat ik het lipje los kan maken van de verpakking…
Vaak lukt het met mijn dromerige hoofd op de vroege ochtend niet eens geduld op te brengen om het lipje te vinden en komt de schaar er aan te pas. Met een iets te zuinige knip probeer ik dan een opening te maken waarna ik net genoeg grip zou moeten hebben om het pakje verder te openen.
Eenmaal met het lipje tussen mijn duim en wijsvinger zou ik met een vloeiende beweging de inhoud moeten kunnen bevrijden. Helaas ontaardt dit meestal in een volgende tirade omdat het plastic aan elkaar gelijmd lijkt te zijn met secondelijm van uitstekende kwaliteit. Het irritatieniveau is ondertussen opgelopen tot code geel.
Van een vloeiende beweging is geen sprake en met een flinke krachtsinspanning begint het plastic van elkaar los te komen in een reepje van een paar millimeter breed over de volle lengte. Met de emotie van code oranje probeer ik het plastic er van te overtuigen toch echt los te laten, met als gevolg dat het volgende reepje los laat. Met een laatste wilde beweging lukt het mij om eindelijk bij de inhoud van de verpakking te komen, mijn reeds gesmeerde boterham is ondertussen oud geworden, de hagelslag al bijna gesmolten en de thee in mijn glas is al zijn eerste warmte kwijt.
Opgelucht dat dit achter de rug is, haal ik 3 keer diep adem en keer weer terug naar code geel. Door de vacuümverpakking blijkt het openen van de verpakking niet eens de laatste hindernis te zijn. Geduldig probeer ik met mijn vinger onder het eerste plakje te komen, als er één gaat moet de rest wel lukken, toch? Voorzichtig peuter ik het stukje kip van het onderliggende plakje en eindig met een fragment in mijn hand. Met een diepe zucht vervolg ik mijn weg, de kriebels in mijn maag nemen toe. Vier fragmenten later ligt er een bij elkaar geplakt stukje kip op mijn boterham. Bij het volgende plakje verander ik van techniek en met één ruk val ik het stuk ellende aan, het halve pak eindigt op de grond. Met de drie seconden regel in mijn achterhoofd leg ik de plakken weer terug in de verpakking en weer terug in de koelkast. Ik vouw mijn boterham dubbel en leg deze op mijn bord naast de andere drie sneetjes met hagelslag, pindakaas en jam.
Met code rood zit ik op de bank, bord met boterhammen op de schoot en ijsthee op de leuning.
Op de vroege ochtend een nieuwe verpakking openen is niet goed voor de ochtendstemming.

Vluchten

Parijs

Alhoewel ik de column altijd wat luchtig probeer te houden en zoveel mogelijk vul met wat gedramatiseerde humoristische feitjes en ongein, kan ik het deze week niet over mijn hart krijgen om er wat luchtigs van te maken.

De gebeurtenissen van afgelopen vrijdag hebben me bij de keel gegrepen en me in mijn ziel geraakt. Toen de eerste berichten binnenkwamen heb ik die avond en nacht niet meer niet kunnen kijken. Bij het horen van ‘een schietpartij in Parijs’ denk je in eerste instantie nog dat het wel mee zal vallen, bij het horen van ‘een gijzeling bij een concert’ ging ik al rechtop zitten. Toen de naam van de band viel die op dat moment speelde zakte ik door de grond.

Al lange tijd gaat er geen dag voorbij zonder dat er een nummer van deze band voorbij is gekomen, heerlijk, vrolijke, sexy, dansbare rock. Veel van mijn Facebook-vriendjes en -vriendinnetjes die ik heb leren kennen tijdens concerten zijn bekend met de band en gaan dus ook vaak naar hun optredens. Dus je kunt je voorstellen dat m’n hart in m’n keel zat.

Snel werd wel bekend dat de band zelf weg had kunnen komen. Hoe fijn dat ook is, je moet gelijk denken aan de 1500 jongens en meiden die daar in de zaal zijn; zitten er bekenden bij? Is iedereen veilig? Zou die kennis vanavond nou gaan of had hij geen kaartjes?

Hoe langer de avond duurt hoe duidelijker het wordt welke gruwelijkheden er plaatsvinden. Berichten op Twitter van degenen die binnen zitten verschijnen op mijn ‘wall’ en in mijn WhatsApp. Later verschijnen de eerste berichten dat de meeste hebben kunnen vluchten via de achteruitgang, niet lang daarna de eerste beelden hoe ze via de achterdeur weg zijn gekomen, levend of niet.

Hartverscheurende noodkreten via internet om ze alsjeblieft te komen bevrijden terwijl de een na de ander wordt geëxecuteerd.

Terwijl je zelf een week eerder zorgeloos hebt staan genieten van een geweldig optreden van Editors of Foo Fighters bekruipt je een gevoel van wanhoop. De tranen rollen over m’n wangen.

Uiteindelijk blijkt inderdaad dat de vrienden in mijn vriendengroep veilig zijn en ook de meeste vrienden van die vrienden. Toch verschijnen een paar dagen later de eerste foto’s van vermisten of overledenen in de groep.

Bijna honderdvijftig mensen. Mensen met een liefde voor muziek die je met ze deelde. Honderdvijftig levens, verhalen, passies, verdriet.

De beelden komen naar buiten, ik durf niet te kijken.

Vluchten

Ik vlucht voor de realiteit,

Voor confrontaties, voor conflict.

Ik vlucht naar vrienden,

Naar buren, naar mijn ouders aan het einde van de straat,

Als ik dat zou willen, omdat het kan.

Ik vlucht in muziek,

In gefantaseerde verhalen over moord en doodslag,

Hersenloze series en films op tv.

Ik vlucht in mijn werk, om maar niet te hoeven nadenken.

Maar wat als je niet kan vluchten naar het einde van de straat,

Omdat het einde van de straat is weggebombardeerd.

Wat als het einde van de straat niet ver genoeg is,

Als het land uit de enige optie is.

Wat als jezelf zijn, je het leven kost.

Als je man, vrouw of kind niet met je mee kan,

In angst achterblijvend.

Gevlucht, maar niet gered.

Gruwelijke beelden achtervolgen me.

Ik zou wel willen rennen,

Maar ik ben moe van het vluchten.

Niet in staat om te ontkomen.

De wereld even vergeten in een concertzaal, in een stadion, op een terras.

Vluchten door je levenloos te houden.

Het licht zien verdwijnen in de ogen van degene die naast je ligt.

Onmenselijk vuur ontneemt het leven.

Ik vlucht, maar niet in blinde haat.

Ik sluit mij niet af, blijf met open armen,

De wereld tegemoet lopen.

Ik probeer niet toe te geven aan het gevoel dat me bekruipt.

Verkleedpartij

Om inspiratie op te doen voor de karakters die ik creëer, ben ik er niet vies van om mij zo nu en dan te verkleden in een niet alledaagse kledingsstijl. Niet dat ik als een Jack the Ripper door de straten van Amsterdam zwerf om mij eens flink in te leven in de wereld van een seriemoordenaar, of dat ik tijdens Halloween langs de deuren ga vermomd als Freddy Krueger om wat praktijkervaring op te doen.

Ik bedoel eigenlijk meer de georganiseerde evenementen zoals Elf Fantasy Fair of Castlefest, waarbij duizenden gelijkgestemde mensen rondlopen en waarbij degenen die in hun dagelijkse kloffie komen opdagen juist de mensen zijn die uit de toon vallen.

Op zich ben ik niet vies van een beetje gevoel voor theater, vooral drama ligt mij blijkbaar erg goed, dus iets doen dat buiten je comfortzone ligt kan van tijd tot tijd best bevrijdend werken. Ook de korte ervaring met toneelspelen op de middelbare school en later bij een lokale theatergroep, al was het maar een paar maanden, zijn toch hartstikke leuke ervaringen.

Een van mijn favoriete locaties in het land is daarom dan ook kasteel De Haar, bij Haarzuilens. Elk jaar in april is het terrein en het kasteel opengesteld voor een enthousiast publiek, dat veelal gekleed gaat volgens een vooraf bepaald thema. Veelal thema’s die te maken hebben met films als Lord of the Rings, Game of Thrones, Harry Potter of iets met ridders natuurlijk. Tientallen stands met handgemaakte kleding, wapens (LARP of echt), beelden van draken en gargoyles of kruiden en recepten die stammen uit betoudovergrootmoeders tijd.
Kampementen met internationale genootschappen bestaande uit ridders te paard, voetsoldaten in harnassen, zwaardvechters, verzorgers leven het hele weekend op het terrein en oefenen voor de grote veldslagen, terwijl op het podium Keltisch-achtige muziek wordt gespeeld en de vuurspuwers de kinderen vermaken. Vol bewondering bekijk je hoe anderen zich ongegeneerd (zo lijkt het) over het terrein begeven.

Hoe graag ik ook zou willen en de wens is er, het is toch net te ver buiten mijn comfortzone.

Helemaal bijzonder is het dan als je liefde voor kastelen, De Haar en je vrienden samenvallen als één van hen besluit om daar te trouwen.

Maandenlang wordt er gewerkt aan het samenstellen van de juiste kleding, al dan niet zelf gemaakt. Voor sommigen is het bijna een levenswijze. Honderden uren worden in authenticiteit gestoken om maar zo periode getrouw op te dagen, je kunt natuurlijk niet met een 19e-eeuwse gesp komen opdagen als je karakter uit de 17e-eeuw komt.

Anderen doen iets minder moeite en bestellen via internet een carnavalspak dat iets weg heeft van Gandalf (maar eigenlijk totaal niet).

Met enige schroom loop ik dan over het terrein tussen iedereen die dan wel al die tijd in een ‘kostuum’ heeft zitten, terwijl ik gebruik heb gemaakt van de vaardigheid van anderen en gewoon via internet mijn outfit heb samengesteld. Toch voel me ik me helemaal thuis op zo’n dag, op dat moment klopt alles. Vooral omdat de mensen in je natuurlijke omgeving nogal vreemd opkijken als je als Schot of schildknaap op je werk komt.

Het ongemakkelijke gevoel dat je krijgt als je buren je in volle bepakking door de straat naar de auto zien lopen verdwijnt zodra je de auto uitstapt bij het kasteel en je onder je soortgenoten begeeft; of je nu gekleed gaat als een Harry Potter, Orc, Legolas (!), Wheeping Angel of elfje, je hoort er allemaal bij.

In de vele festivaltenten zitten schrijvers van fantasy boeken klaar om hun handtekening te zetten, terwijl bekende acteurs met hun bewonderaars op de foto gaan. Leuk dat James Marsters uit Buffy the Vampire Slayer met Yfke op de foto wilde.

De leukste lezingen die ik me weet te herinneren waren die met de geweldige verhalen van Terry Pratchett en ook die van de familie Froud (van The Dark Crystal).

Hoe heerlijk is het om je een dag lang niet vreemd te hoeven voelen, maar je thuis kunt voelen tussen je eigen soortgenoten. Hoe jammer is het om je outfit weer op te moeten hangen en weer een jaar te moeten wachten.

Mobiel terreur

Met het risico dat ik, nog meer, overkom als een oude zemelaar, wil ik toch een irritatiemomentje aankaarten: het mobieltje.

De eerste draagbare telefoon stamt alweer vanuit de eerste wereldoorlog.  Een draagbaar houten kistje met wat draadjes, een hoorn en een spoel om contact te maken met de officieren die ver van het front in een zwaar verstevigde bunker zaten om de oorlog via de verrekijker te aanschouwen.

‘Roger, we kunnen hier wel wat hulp gebruiken,’ riep Charlie.

‘Begrepen, hoeveel bommen heb je nodig, over,’ vroeg Roger.

‘Duizend bommen en granaten zijn wel voldoende, over en uit,’ antwoordde Charlie.

‘Roger,’ zei Roger.

‘Nee Roger, Charlie, Roger,’ zei Charlie.

‘Wat?’

In de jaren ‘80 was het houten kistje doorontwikkeld tot een plastic hoorn die met een snoer vastzat aan een draagbaar tasje. Meer bedoelt voor de zakelijke medemens en verdomd handig als je onderweg die ene andere zakenman met zijn draagbare telefoon nodig had.

Vooral het feit dat je de draagbaar in de auto kon plaatsen en zodoende zelfs klanten kon bellen terwijl je in de file stond was iets waar menigeen jaloers op was. Er waren zelfs versie die alléén in de auto werden geplaatst, de autotelefoon.

Eind jaren ‘90 ging het opeens hard toen het apparaat handzamer en betaalbaar werd. Jan en Jeanette Modaal konden zich opeens een draagbare telefoon veroorloven, het apparaat was een stuk compacter alhoewel het nog steeds een halve koelkast was met een voelspriet en amper in je broekzak paste. De draagbare telefoon werd een gsm, of een mobiel en het land werd volgebouwd met al dan niet ziekmakende zendmasten om ook de mensen op de hei te bereiken. Je kon nu al zeker diverse vrienden uit de straat of zelfs een provincie verderop bellen en als je een goede gsm had kon je zelfs een kort berichtje sturen middels een SMS.

Na een periode waarin de mobiel steeds kleiner werd, zit er ondertussen een flinke tablet in je broekzak, als het al in je broekzak past. Niet alleen is een mobiel betaalbaar geworden, iedereen moet er ook minstens een hebben, en eigenlijk nog een voor het geval dat.

De mobiel is ontegenzeggelijk een extensie van onze armen geworden, een onmisbaar stuk gereedschap dat ons leven verrijkt maar in zekere zin ook ons leven in de weg staat. Eerlijkheid gebied natuurlijk te zeggen dat mijn mobiel bij mij ook zo ongeveer vastgegroeid zit in mijn linkerhand. Mijn wijsvinger is meer een swipevinger geworden dan een middel om in m’n neus te peuteren en ik moet echt om de vijf minuten checken of ik toch echt niet een berichtje van één van wereldwijde vrienden heb gemist.

Tegenwoordig heeft zo goed als elke 6-jarige een mobiel, want ja, ze moeten er toch mee leren omgaan en het is zo goed voor hun ontwikkeling. Via WhatsApp zijn we vrienden met onze zoons en dochters en verwachten van ze dat ze antwoord geven als de blauwe vinkjes verschijnen, een onnozele gedachten, praatte jij vroeger met je ouders?

Vriendjes met je ouders via Facebook is nog leuk als je tien bent, maar als 14-jarige wordt het toch wat pijnlijk om de dagelijkse beslommeringen van je ouders op je wall te moeten zijn, awkward. Ik bedoel, wist jij vroeger wat je ouders uitspookten?

Het eerste dat de kinderen van tegenwoordig zien bij de geboorte zijn diverse selfie sticks die nog net niet via het geboortekanaal de bevalling laten zien vanuit de ogen van de baby, ik zeg nieuwe rage.

Vroeger speelden we buiten en wisten onze ouders niet waar we waren, behalve ‘bij een vriend’. De enige manier waarop je moeder contact met je kon krijgen was door heel hard te roepen in de straat of met de draaischijf naar het huis van je vriendje te bellen om te horen te dat ze toch bij jouw thuis aan het spelen waren.

Ondertussen is het %@^*-ding zo met ons verbonden dat je op straat om de vijftig meter omver wordt gereden door tieners die wat anders aan het doen zijn dan zich bezig houden met de verkeersregels, vind ik om de 100 meter een twintiger op mijn motorkap die het te druk had met zijn vrienden op te hoogte te houden waar hij bleef dat hij niet doorhad op de verkeerde weghelft te rijden, lopen vaders en moeders met kinderwagen elkaar te Appen hoe hun kroost het zo leuk doet of hij irritant die ene vriendin toch is, zie ik senioren op een parkbankje zitten met een mobiel in de hand om te laten zien dat hún kleinkind zo bijzonder is en zitten zakenmensen tijdens vergaderingen de boodschappenlijst door te nemen met hun werkende partners of te chatten met hun kind op de BSO.

We lopen te schelden op onze kinderen die al Twitterend 4 breed op de fietspaden rijden terwijl veel van diezelfde mensen zelf al moeite hebben om het onding in hun zak te laten als ze aan het autorijden of met hun eigen kleine kinderen al Appent op de stoep rijden.

We zijn zo druk bezig met elkaar op de hoogte te houden via allerlei ´sociale´ media dat we vergeten sociaal te leven.