Geduld onder de knie hebben

Gisteren mocht ik weer eens een strippenkaart van het ziekenhuis volmaken. Sinds 2002 heb ik er al diverse doorheen gejaagd; het gevolg van het ontbreken van een diagnose. Niet elke medische expert erkent fibromyalgie en laat ik nu onder toezicht staan van artsen die deze aandoening niet erkennen. Daardoor blijft het een zoektocht wat de oorzaak van mijn klachten dan wel zouden kunnen zijn. Jaarlijks gaat mijn eigen risico er met gemak doorheen.
Als dank krijg ik elk jaar een bosje bloemen van mijn zorgverzekeraar omdat ze zo blij zijn dat ik het budget van de Leidse basketbaltoppers eigenhandig opschroef. Ik zou willen zeggen graag gedaan, maar ik zou het liever anders zien natuurlijk.
Ditmaal had ik een afsluitend gesprek bij de sportarts. Sinds 1,5 jaar heb ik last van mijn knie. Niet heel erg of levensbedreigend maar het hindert me als ik fiets, hardloop, traploop, wandel of gewoon ademhaal – voeg hier een dramatisch handgebaar en vioolmuziek toe.
Doordat mijn knie in aanraking kwam met een metalen leuning tijdens het instappen in de bus, onderweg naar de keuring van de Nationale Reservisten – lekkere timing natuurlijk, heb ik sindsdien de boel dusdanig verkeerd belast dat pijnloos voortbewegen of stilzitten niet mogelijk is. Na maar weer eens een scan van de knie bleek dat alles gewoon op de juiste plek zat – ik had ook niet verwacht dat mijn knie op mijn enkel zou liggen – en ik ben voorzichtig weer wat oefeningen aan het doen onder toezicht van een fysiotherapeut. Een speciaal schema werd uit de kast getrokken – blijkbaar bestaat er een ‘wat te doen als de knie in aanraking komt met een metalen buis’-schema, ideaal voor mensen zoals ik. Mijn spieren waren ondertussen vergeten wat sporten ook alweer is, net als dat mijn buik de vorm van een klassieke wielertoerist begint te krijgen. Vooral het hardlopen mis ik heel erg; hoe leuk het ook is om als Annie te fungeren, ik zou toch liever zelf meedoen. Of zou ik de keuze willen hebben om nee te zeggen omdat ik geen zin heb.

Met de voorkennis dat de afspraak bij de sportarts de laatste was, besloot ik de fiets naar het ziekenhuis te nemen om de knie ook een beetje te testen. Door het gebrek aan wind en een heerlijk zonnetje was het fietstochtje van 20 minuten een waar rustmoment. De knie bleef op zijn plek zitten en zonder zichtbare vermoeidheid kwamen mijn buik en ik, licht bezweet, op tijd aan in het ziekenhuis. Bij mij heet 10 minuten ’te vroeg’ komen op tijd komen, 5 minuten ’te vroeg’ is bijna te laat en op tijd komen is eigenlijk te laat. Ik ben zo’n stresskip die al 30 minuten voor vertrek zou willen vertrekken, tot frustratie van anderen die graag op tijd vertrekken. Huh?

Net op tijd sloot ik mij 10 minuten voor de afspraak aan in de rij voor de afsprakenbalie om te melden dat men zich geen zorgen meer hoefden te maken, ik was gearriveerd. Vier wachtenden voor mij stonden ongeduldig te trappelen voor de onderbezette balie; een van de twee stoelen achter de balie was leeg en de aanwezige baliemedewerkster was bezig met een telefonisch overleg. Geduldig nam ik plaats in de rij, met mijn engelengeduld heb ik nooit echt problemen om te moeten wachten. De mensen voor mij hadden daar wat meer moeite mee en stonden al druk met elkaar te discussiëren of dit nu niet sneller kan. Een aantal stoeltjes in de wachtkamer was bezet met patiënten die zich blijkbaar al hadden aangemeld. Bij het langslopen van ziekenhuispersoneel werd deze nagekeken of dit niet de vermiste baliemedewerkster was, die terug was gekomen om ze uit hun lijden te verlossen. Ergerlijke blikken priemden in de rug van het personeel als deze nietsvermoedend doorliep.
Achter mij ging de rij ondertussen verder de gang in. Sommigen hadden blijkbaar geen zin om aan te sluiten in de stilstaande polonaise en liepen demonstratief voorbij de rij om vervolgens gemaakt verrast hardop te zeggen dat ze niet doorhadden dat wij in de rij stonden. ‘Nee, we staan hier te kamperen. Doos.’ Soms is het verstandig dat ik niet alles hardop zeg.
Gelukkig werd mijn geduld niet lang getest en stond ik 1 minuut te laat voor de balie om te zeggen dat ik een minuut geleden een afspraak met de dokter had. Weinig onder de indruk van al het gestress, iemand moet toch kalm blijven, kon ik plaatsnemen in de wachtkamer verderop in de gang.

 

Drie minuten later stond ik weer buiten, nadat ik de sportarts ervan verzekerd had dat ik gematigd enthousiast was over de vooruitgang en nadat we afspraken elkaar nooit meer te zullen zien, tenzij de klachten toch ernstiger waren dan gedacht en amputatie boven de knie misschien toch de beste oplossing zou zijn. Per slot van rekening was ik nog maar 6 weken bezig met de hersteltraining en was hij ‘geen Harry Potter met zijn toverstafje’ waardoor ik dezelfde dag nog hersteld zou zijn. Ik moest er maar rekening mee houden dat het over een paar maanden zeker en vast beter zal gaan.

 

Gelukkig heb ik geduld, maar ik sta al te trappelen om weer te kunnen hardlopen.

Loading

Mooi roze is niet lelijk

Als echt Formule 1 liefhebber, kan ik het deze week natuurlijk over Max Verstappen hebben – op dit moment schat ik in dat Miriam hoofdschuddend, rollend met haar ogen, op haar bureau bonkt en een ferme wanhoopskreet laat horen. Sorry, Mir.
Max Verstappen? Dat was toch Jos Verstappen? Voor het geval je de afgelopen 18 jaar en zeven maanden geen TV hebt gekeken: Max is inderdaad de zoon van. Jos 2.0, zeg maar.
Maar met het gevaar dat chef rode pen weinig van mijn stukje intact laat, zal ik het niet uitgebreid over de jonge Nederlandse hoop in bange Formule 1 dagen hebben. Ze heeft al genoeg moeten doorstaan deze week.
Waar ik het dan wel over wil hebben is wat dat ventje – het had mijn zoon kunnen zijn – teweeg brengt en herken ik iets dat ik veel vaker zie.
Als notoire drama queen sta ik toch vrij relativerend in het leven. Ik ben een liefhebber van veel dingen, maar niet idolaat van iemand of iets. Ik kan me verliezen in boeken, films of muziek maar sta toch in contact met het hier en nu.
Gelukkig bevat mijn vriendenkring ook overwegend gelijkgestemde personen, anders waren het vage bekenden. Liefhebbers, maar zullen zich nooit blind laten leiden en kunnen ook best kritisch zijn over de mensen waar ze tegenop kijken. Deze eigenschap zie je dan ook terug in de recensies die op het blog worden geschreven. Eerlijke meningen, ook al doet het soms pijn om je favoriete schrijfster of schrijver te moeten bekritiseren. Daarom zijn onze recensies niet alleen maar 5 sterren recensies, zoals dat bij sommige recensenten wel het geval is. Er lijkt zelfs een ware “5 sterren genootschap” schuil te gaan achter sommige ‘fanclubs’. Alles minder dan 5 sterren wordt niet geplaatst, alles onder de 4 sterren kan soms zelfs resulteren in haatmail of een lastercampagne. Kinderachtig zegt u? Inderdaad.
Terug naar de Formule 1 (even volhouden Mir).
De echte kenners roepen al 10 jaar dat ‘onze’ Max er aan zat te komen. Mensen die er echt verstand van hebben, voorspelden zelfs dat hij afgelopen zondag zou winnen. Ik zag dit alles met de gebruikelijke terughoudendheid. Tot voor kort was de gedachte aan een overwinning niet eens aanwezig, de mogelijkheid was sinds kort wel groter door de vroegtijdige wissel van team en het erkennen van talent van de Nederlander. Toch zijn er normaliter ieder geval twee coureurs sneller – volhouden mensen, deze column wordt echt nog wel interessant. Deze twee coureurs besloten zondag in plaats van te gaan racen te gaan bowlen en kegelden elkaar van het asfalt. Het daaropvolgende stuurwerk van Max was ongekend, je moet het ook nog kunnen waarmaken natuurlijk. Legendarisch, historisch, buitenaards, etc, etc, etc.
Als je zo idolaat bent van iemand of van een zanger of auteur, kun je dan een neutrale recensie schrijven? Kun je door de bloemenzee in je ogen kijken en eerlijk schrijven dat je favoriete auteur een goed boek heeft geschreven, maar dat deze wel erg veel lijkt op de eerdere boeken, dat er weinig groei zit in het karakter, dat het plot zoveel gaten vertoont dat Hansje Brinker vingers te kort komt. Gepaste bewondering lijkt mij op zijn plaats.
Zo ook met muziek. Als fan van Pearl Jam ben ik een liefhebber van de muziek. Ik ben niet idolaat van de muzikanten. Er zijn best momenten waarbij ik vind dat Eddie Vedder niet goed bij stem is, of een slechte dag heeft, terwijl het 3FM-publiek (sorry) naast mij compleet uit zijn dak gaat en alles maar geweldig vindt. Een goed voorbeeld was toen ik in Antwerpen bij een concert van U2 was. Tussen de verhaaltjes door zong Bono af en toe een liedje mee. Tijdens een van die verhalen over wereldvrede en armoede, begon hij met: ‘Everytime I snap my fingers a child dies…’ Voor hij verder kon gaan, klonk er een oorverdovend gejuich en applaus van het publiek. Een Schot riep nog tevergeefs: ‘Stop snapping your fingers, you c$%t’ maar zijn omstanders wilden het niet horen. Het maakte niet uit wat Bono zei, alles werd met gejuich ontvangen.
Verafgoding werkt verblindend, de waarheid zakt naar de achtergrond, het idool heeft altijd gelijk, is alom aanwezig en moet zoveel mogelijk gedeeld worden met andere mensen – het liefst met zoveel mogelijk uitroeptekens en hartjes. Fouten worden over het hoofd gezien, want ‘ze is zo’n leuk mens’. Zo begin je al gelijk met een voorsprong van twee sterren.
Het talent is onmiskenbaar, het valt niet te ontkennen want het is gewoon zo. Ik heb alleen een hekel aan dat overdreven gedoe. Max Verstappen – daar is-ie weer – is al drie keer wereldkampioen voordat hij ook maar een wedstrijd heeft gewonnen. Bij de vijfde overwinning komt het geklaag alweer dat er te weinig variatie is, elke keer dezelfde die wint is niet leuk. Van mij mag hij natuurlijk vaker winnen en tien keer wereldkampioen worden. Het is alleen nog maar een kwestie van tijd.
Mijn zoon was de beste voetballer van de Duin- en Bollenstreek, alleen niemand had het door. Madonna is de beste zangeres die er is, tot ze op het podium begint te zingen. Di-rect is de beste band van Nederland, ik beroep mij op mijn zwijgrecht.

De hype verstomt de kritieken, het geschreeuw werkt verdovend en meeslepend. Bewonder, maar doe ff normaal. De opticiens varen er wel bij: de roze brillen zijn niet aan te slepen.

Loading

Groene vingers

In 2010 woonden Yfke en ik, samen met een parttime kind, in een 3-kamer appartement op de eerste etage van een appartementengebouwtje, op ongeveer 400 meter van mijn werk. Op zich was er niets mis met dit appartement: woonkamer met open keuken, 2 slaapkamers, badkamer, balkon op het zuiden, werk dichtbij, winkelcentrum tussen werk en woning. Het begon alleen een beetje benauwd te worden: de slaapkamer van mijn zoon was tevens logeerkamer, waskamer en studeerkamer – niet echt fijn thuiskomen als je al moeite hebt om niet in je eigen bed te slapen en de geluidsoverlast tot diep in de nacht van de alom aanwezige buren begon erg vervelend te worden.
Eind 2010 kregen we opeens een kans om aan woningruil te doen: aan de overkant van de straat, in een rijtjeswoning, woonde een vrouw, met een parttime zoon, die kleiner wilde wonen. Een ideale oplossing. Tussen kerst en oud en nieuw van dat jaar pakten we onze inboedel op en met 12 opgetrommelde helpers droegen we die in één middag naar de overkant. Hierdoor ging ik welgeteld op 425 meter van mijn werk wonen. Een enorme afstand, als je bedenkt dat ik een aantal jaren daarvoor alleen de voordeur van mijn appartement hoefde te openen om vervolgens de tegenoverliggende deur van kantoor te openen.
Nu hadden we een echte rijtjeswoning. Samen met de net aangeschafte Skoda Fabia – wij noemen hem Fabio – begon ik serieus aan mijn eigen levensstandaard te twijfelen; huisje, boompje, beestje klinkt niet echt rock-‘n-roll. De kat die we toen hadden, Muts, is helaas niet met ons meeverhuisd. De stress werd het beestje teveel. Ze is uiteindelijk naar een boerderij in de buurt van Nieuwegein gegaan – een echte boerderij en niet een ‘boerderij’.
Met de verhuizing lieten we 4 direct aangrenzende buren achter, waar we alleen een hoi-doei relatie mee hadden en hadden we nu nog maar 1 buurgezin; een veteraan, een politieagente en 3 suikerbommetjes van 7, 5 en 3. Bij het huis hoorde ook een voor- en achtertuin. Aangezien ik nog nooit een tuin had gehad, leek me dat wel leuk. Eindelijk kon ik mijn GroenLinks vingers in de aarde steken, groente kweken, plantjes laten groeien, schoffelen, harken; alles wat ik in mijn jeugd alleen maar van televisie kende, kon ik nu in de praktijk tot uitvoering brengen.
De vorige bewoonster had daar blijkbaar weinig mee en had de achtertuin van 17 bij 6 meter voorzien van een grasmat, net als de 5 meter diepe voortuin. Na een half jaar grasmaaien kwam ik er al snel achter dat ik iets meer ambitie had dan alleen een elektrische grasmaaier voortduwen. Ook de Fibromyalgie zorgde ervoor dat de achtertuin al snel op een Braziliaanse jungle begon te lijken: de grasmaaier was niet krachtig genoeg om het schouderhoge gras te maaien, het verschil tussen plant en onkruid was niet meer te zien en tropische vogels hadden zich in de weelderige bomen genesteld. Maja had blijkbaar al haar vriendjes uitgenodigd, dus onze schuur was alleen in een imkerpak en met een kapmes te bereiken.
Na meer dan een jaar plannen maken en diverse ontwerpen in de recyclebak te hebben gegooid, werd de gehele grasmat uit de tuin gehaald en vervangen door zoveel mogelijk terrastegels en een meterslange plantenbak. In het midden van de tuin maakten we ook een bak om eigen groente te verbouwen. De plantenbakken werden gevuld, met metershoge zonnebloemen als resultaat, en de middenbak werd gevuld met aardappelen, wortelzaad, andijviezaad, bloemkoolzaad, eigenlijk alles wat ik in de supermarkt kon vinden. Pompoenzaad ging in de broeikas en al het onkruid op de composthoop. Maanden later kon dan eindelijk het resultaat geoogst worden, gelukkig hadden we in de tussentijd niet veel honger, want wat duurt dat groeien lang zeg.
Tussen het talrijke onkruid haalde ik de oogst binnen, de halfvergane bloemen van het seizoen daarvoor gooide ik op de composthoop, de boom met de door de zon verbrande blaadjes werd gekortwiekt tot aan de wortel, de voor Halloween bedoelde pompoenen hebben nooit een kans gehad doordat de buurtkatten – inclusief onze eigen verrader – de broeikas gebruikten als kattenbak.
Nog een paar maanden, dan kan ik gewoon in mijn eigen 3,5 meter voortuin zitten. De wagen met asfalt is alvast gereserveerd. Een achtertuin zal ik niet missen, ik heb er het geduld niet voor.
Ik gebruik mijn vingers liever om een muis te bedienen.

Loading

Collectief herdenken

Hoe lang gaat het collectief geheugen mee?
Gisteren vierden we Bevrijdingsdag op Hemelvaartsdag, iets dat maar zelden gebeurt. De laatste keer was dat in 2005 – dus wat versta je onder zelden, de volgende keer dat dit gebeurt, is het jaar 2157 – over 141 jaar dus. Als de invriestechniek voor mijn uiterlijke houdbaarheidsdatum een beetje geoptimaliseerd is, zet ik mijn wekker voor 3 mei 2157. Niet eerder, je weet maar nooit hoe solide het lichaam blijft na ontdooiing. Het lijkt mij een beetje gênant om bij de aubade op het Raadhuisplein te staan, met mijn arm in de hand en hinkelend op een been. Ook niet later, ik heb nu al problemen met stramme spieren na een paar uur slapen of een tijdje in dezelfde houding zitten. Ik moet er niet aan denken als ik na 141 jaar moet opstaan uit mijn vrieskist. Misschien kan ik me voor die tijd nog opwerken tot rechter, zodat ik in 2157 kan roepen: ‘Ik heb de wet nooit overtreden. Ik ben de wet!’ Daarna mag ik best uit elkaar vallen.
Maar goed, collectief geheugen dus.
77 jaar geleden, op 1 september 1939, begon de oorlog in Polen. 10 mei 1940 begon die voor ons. 8 mei 1945 – VE-dag – eindigde de oorlog in heel Europa. 2 september 1945 – VJ-dag – was het einde in Japan en dus het feitelijke einde van de Tweede Wereldoorlog. De laatste Japanse soldaat gaf zich pas in 1975 over. Deze kwam er 30 jaar te laat achter dat de oorlog allang voorbij was, bizar.
Eigenlijk waren al eerder diverse gebieden ‘geannexeerd’ – waarom klinkt dat ook alweer zo bekend – door het regime, maar dat ging zonder zichtbare strijd. Het gewapende ‘conflict’ begon pas op 1 september 1939. Conflict klinkt wat braaf wanneer je bedenkt dat er ongeveer 72.000.000 mensen zijn gesneuveld. Maar éigenlijk begon de oorlog al na het einde van de Eerste Wereldoorlog.
Controversieel: De twee wereldoorlogen zou je kunnen beschouwen als één oorlog – met een adempauze van 20 jaar, die pas eindigde op 8 november 1989 met de val van de Berlijnse muur. Iets om over na te denken.
Oh jee, geschiedenis. Hou me tegen.
Maar goed, collectief geheugen dus.
Het is nu dus 71 jaar geleden dat ieder geval ons hele land bevrijd werd en wij sindsdien in vrede kunnen leven. Een kostbaar gegeven, toch.
Maar (die zag je aankomen natuurlijk), net als met alles wat je herdenkt zakt de pijn, het gevoel en de herinnering weg, maar echt vergeten doe je het natuurlijk niet. En net als met alles dat je voor lief neemt, valt de waarde van vrijheid weg als je niet weet wat het is om niet in vrijheid te leven. Je kunt wel zeggen dat ‘we’ in een vrij land leven, dat ‘we’ alles mogen zeggen in een vrij land en ‘we’ vrij zijn om iedereen te beledigen en dat de ander dat maar moet accepteren omdat je niet weet wat het is als je rechten worden ontnomen en je onder dwang moet leven. Mijn vrijheid is belangrijker dan de jouwe, zolang er maar geen consequenties zijn.
Het collectief geheugen gaat denk ik drie generaties mee:
Als een dierbare overlijdt, rouw je daar in de meeste gevallen om. Daar staat, ruim genomen, een periode voor van weken of maanden. Daarna word je geacht door te gaan met je leven. Je wordt hierdoor gedwongen door je omgeving. De generaties na jou zullen waarschijnlijk niet meer stilstaan bij het overlijden van jouw overgrootmoeder, omdat ze die alleen maar van verhalen kennen en er minder gevoel bij hebben dan jij.
Ik besef dat het heel erg kort door de bocht is natuurlijk, maar collectief rouwen zal in de basis net zoiets zijn. Mijn ouders zijn van ‘na de oorlog’, zij kennen het verdriet en de angst alleen van de verhalen en van de littekens van hun ouders; of ze nu meegevochten hebben, verzetsstrijders waren of tot aan hun dood elke eerste maandag van de maand onder de tafel doken als het luchtalarm afging.
Ik ben van een generatie waarbij het herdenken van 4 en 5 mei vanzelfsprekend is, maar je niet begreep als kind waarom je ouders boos werden als je met je vriendjes ‘soldaatje’ speelde. De volgende generaties zullen niemand meer hebben die ze kan vertellen hoe het was of waaraan je kunt zien wat voor psychologische gevolgen een oorlog achterlaat. De generatie van mijn zoon ‘doet er nog wel aan’, maar oorlog is alleen van films en spelletjes en ‘omdat z’n ouders het zo belangrijk vinden’.
Als ik ontdooi in 2157, zal de Tweede Wereldoorlog iets zijn dat alleen op Wikipedia te vinden is, via een geïmplanteerde chip in de hersenen. Wij herdenken de 80-jarige oorlog ook niet meer – die trouwens 68 jaar duurde, door een wapenstilstand van 12 jaar en nog steeds de 80-jarige oorlog heet. Ik bedoel maar.
Ik betwijfel of in 2157 nog herdacht wordt hoeveel slachtoffers er vielen, hoe vreselijk barbaars en gruwelijk mensen werden afgeslacht vanwege geloof, uiterlijk of omdat ze zich anders gedroegen dan de massa, hoe mensen hun identiteit werden ontnomen en gestript van alle menselijkheid in een kuil werden gegooid, hoe ziek de mensheid is en hoe onnozel men in onze eeuw dacht over vrijheid.
Wat voor waarde heeft vrijheid voor jou, als jij anderen geen vrijheid ‘gunt’? Wie ben jij om te bepalen welke vrijheid een ander wel of niet mag hebben? Wat maakt jou een bevrijder als jij anderen beperkt in hun vrijheid? Waar is jouw menselijkheid als je blind bent voor het lijden van anderen? Wat heeft vrijheid voor betekenis als je geen respect hebt voor anderen? Wat heeft het vieren van de bevrijding voor zin, als je niet stilstaat bij datgene waarvan je werd bevrijd? Kun je een oorlog, zijn daders, slachtoffers en burgers veroordelen met de normen en waarden die als gevolg van die oorlog zijn ontstaan?
Ik vrees dat in 2157 de Tweede Wereldoorlog niet meer herdacht wordt. Tegen die tijd zullen nieuwe helden en slachtoffers van een versere oorlog herdacht moeten worden.

Loading

Aan de deur wordt niet gekocht

Met de regelmaat van een op hol geslagen Friese staartklok, wordt onze deurbel ongewenst betast. Ondanks de sticker op het ruitje van onze mintgroene voordeur met het vriendelijke verzoek aan verkopers, geloofsovertuigers en collectanten om onze bel vrij van vingerafdrukken te houden. Je vraagt mensen iets niet te doen, doen ze het toch. Heel vreemd.
Buiten het feit dat dit regelmatig een hartverzakking oplevert – mijn hemel, wat staat dat ding hard – levert dit natuurlijk ook de onnodige abonnementen op. De andere verantwoordelijken voor mijn hartverzakkingen zijn de bezorgers van reclamefolders en de vodjes met het plaatselijke leedvermaak. Het hoeft echt niet met zoveel geweld! Je zou bijna een brievenbus met verende klep halen, alleen maar om de bezorgers aan te leren wat rustiger aan te klepperen – heeft mij vroeger ook al menig pijnlijke vinger opgeleverd tijdens mijn bezorgronde, revengé!
Van de drie categorieën zijn de geloofsovertuigers en collectanten nog de meest begripvolle. Voorheen moest ik de Jehovah’s getuigen nog afbluffen met ‘Nee, dank u wel. Ik geloof in aliens.’ Nu is de sticker afdoende om mijn rust een soort van te garanderen. En goede doelen kies ik liever zelf uit, in plaats van dat ik met een boze blik wordt nagekeken omdat ik weer niets heb gegeven.
Aangezien wij nogal gemakkelijk te beïnvloeden zijn en onze vriendelijkheid naar de medemens (kuch) onze eigen valkuil is, zijn wij toch maar overgestapt naar een beleefd verzoek om met rust gelaten te worden. Na vier keer van energieleverancier te zijn veranderd, vijf abonnementen op leesmappen en de Reader’s Digest, leek het ons toch verstandig om onszelf enigszins te beschermen.
Zodra de roedel verkopers door de straat beweegt, vluchten we naar binnen, gaan de lichten uit en zitten we heel stil achter de voordeur in de hoop niet gezien te worden. Vergeet je de televisie uit te zetten.
Plichtsgetrouw doe ik de deur net genoeg open, om te kunnen zien wie er voor de deur staat. Net zoals wanneer de huistelefoon gaat, kan ik niet niet opnemen. Een oerinstinct maakt dat ik de telefoon op moet nemen, ook al zit ik te eten of ben ik op andere manieren verwikkeld in huishoudelijk tijdverdrijf.
‘Goedenavond. Niet schrikken hoor, we hebben geen kwaad in de zin,’ zegt een van de twee jongemannen die wel erg veel van mijn comfortzone opeist. Deze openingszin wekt al de nodige argwaan; alsof de volgende keer dat er gebeld wordt de kans bestaat dat er mensen voor de deur staan die wel kwaad in de zin hebben. Ik ga in de deuropening staan, houd de deurgreep stevig vast met mijn rechterhand en blokkeer het zicht naar binnen.
De twee enthousiaste jongens tonen beiden een pasje van de Vriendenloterij.
‘Geen verkopers? Dat is vast niet voor ons bedoeld,’ de jongen grijnst er breed bij. Zijn partner kijkt mij lachend aan met een nietszeggende blik.
‘Wij zijn van de Vriendenloterij. Bij u in de buurt zijn prijzen gevallen, u bent uitverkozen om ook kans te maken op mooie prijzen. U kunt vrijblijvend een maand gratis meespelen, daarna bent u tot niets verplicht en kunt u gemakkelijk weer opzeggen. Welke naam mag ik invullen?’
Vriendelijk maar overtuigend zeg ik dat ik niet wil deelnemen.
‘Hoe bedoelt u? U wilt toch ook kans maken op deze mooie prijzen?’ In zijn ene hand heeft hij een klembord vast, in de andere heeft hij een pen bijna op het papiertje.
‘Nee hoor, dankjewel. Ik heb geen interesse.’ Klinkt standvastig, toch?
‘Weet u het zeker? Waarom niet?’ Zijn collega kijkt mij nog steeds met dezelfde nietszeggende blik aan.
‘Ik doe niet mee aan dit soort dingen. Fijne avond.’
Ik doe de deur dicht en ga met een opgelaten gevoel op de bank zitten. Trots op mezelf dat ik niet heb toegegeven.
In het winkelcentrum staat een jongeman in witte jas met daarop het logo van de Postcodeloterij te praten met een vrouw, op de grond staat haar gevulde boodschappentas. In haar handen heeft ze een klembord en een pen, ze ondertekent het formulier en ontvangt het carbonpapiertje om mee naar huis te nemen. Weer een zieltje gewonnen.
Op een bankje zit een collega van de jongen te wachten op een volgend slachtoffer.
Niet kijken, geen oogcontact, als hij mij maar niet ziet. Ik ben onzi…
8 april 2016: weer niets gewonnen.

Loading

Feesten met de Konijn

Woensdag 27 april 2016:

Lieve Kitty (te vroeg?),

Onze televisie is zojuist stuk gegaan. De kneuterigheid werd het apparaat teveel: Koningsdag bij de NOS.

Waar vorig jaar nog wat meer afstand was tussen het Koninklijk Gezin en het plebs bij ‘Koningsdag nieuwe stijl’ in Dordrecht, lijkt het dit jaar toch verdacht veel op de ‘Koninginnedag oude stijl’. Ik vraag me wel af hoe lang men op deze wijze Koningsdag blijft vieren. Er lopen ondertussen meer beveiligers in beeld dan dat er leden van het koninklijk huis te zien zijn. De kans dat je een van de potloodventers een handje geeft, is groter dan dat je Máxima een hand geeft.
Mannen, toch weer wel, met oortjes in, die zo nonchalant mogelijk met elkaar proberen te communiceren door een vinger op het oor te leggen en via de pols advies vragen aan Kit. Dit jaar lijkt het allemaal nogal erg duidelijk aanwezig. Voorheen kon je koningin Beatrix nog spontaan een knuffel geven, nu staan de horde beveiligers strak, door alle mensen die over de hekken hangen om een selfie te maken. Angstzweet vliegt in het rond, blauwe plekken van de rondvliegende schichtige blikken. Een verkeerd ingeschatte beweging en zo´n regenjas knuffelt je naar de grond met zijn kogelwerende attachékoffertje. Als beveiliger wordt er van je verlangd dat je desnoods de kogel vangt, om de kogels op te vangen lopen ze nu met opvouwbare kogelwerende vesten om over hun opdrachtgever te werpen. Erg onopvallend.
Alles staat onder druk, hoge druk. En net als eten koken met een snelkookpan; het wordt het niet beter van.

Om de boel een beetje los te maken, zeg dat maar tegen de beveiliging, vraagt DWDD knuffelartiest Typhoon, om de armen op elkaars schouders te leggen en zodoende een verbinding te maken tussen Zwolle en het Koningshuis. De man met het bord ‘geen monarchie, maar democratie’ achter in het publiek, haakt gezellig in en deint mee op de muziek. Het kan ook goed zijn.
Gearmd met een Zwollenaar en met in zijn oksel een jongedame die niet kan geloven dat de koning haar aanraakt, staat Berta 53 met een glimlach te springen op de muziek van Typhoon en alle drie zijn vrienden.

Vriendelijk lachend, handjes schuddend, selfies makend, tekeningen van kleine kinderen aannemend, cadeaus van volwassenen aannemend die al sinds zes uur ’s morgens tegen de dranghekken staan om hun eigen gemaakte soep aan te reiken. Koning Willem IV, het volk bepaalt zelf wel hoe je herinnerd wordt, is altijd goedlachs en lijkt af en toe nog op de Leidse student die zijn auto eigenhandig in de prak reed. Hij wijkt af en toe ‘spontaan’ van het programma af en duikt enthousiast het publiek in om handjes te schudden van mensen die erg hun best hebben gedaan, wat de sluipschutters op de daken alleen nog maar onrustiger maakt.
Oprecht geïnteresseerd neemt hij de parade van lokale producten af. Wat dit betreft is dit of een slimme, commerciële zet of een hang naar het verleden: ‘laat mij je beste waar zien, en geef mij driekwart van de opbrengst’.

Het thuisplebs maakt zich ondertussen drukker om het nu al beruchte ‘Zwolse Vlekje’, een vochtplekje binnen in de behuizing van de camera die in een hoogwerker hangt. We zijn Hollanders, we moeten wat te zeiken hebben natuurlijk.
Wimlex en Max kan het niet deren en ze lopen onderwijl, mijn hemel, rustig schuifelend over het straatmeubilair van Zwolle, lastig gevallen door onderdanen van de NOS. Om de vijf meter wordt een microfoon onder de neus van een prins of prinses geschoven, met de vraag of ze het niet koud hebben, of ze niet blij zijn dat de zon schijnt en wat voor ondergoed ze dragen. Voelde je je als prinses al ongemakkelijk bij het ‘Oudhollandsch Beachvolleyballen op naaldhakken’, of als prins bij het ‘bal hooghouden met twee linkerbenen’, dan is het krampachtig lachen en jezelf een ongemakkelijke houding geven nu echt niet meer te verbergen. Toch is het knap om nietsvragende journalisten een koninklijk correct antwoord te geven. De terughoudendheid waarmee de rockband op het podium de middeleeuwse muziek speelt, is net zo terug te zien in de antwoorden van prins Maurits. In hun eigen omgeving komen ze pas echt los.

Vooral de gedwongen ongedwongenheid van de verslaggeving is wat Sonny teveel is geworden. Het is niet eens te doen om de Oudhollandse spelletjes, de foute toneelstukjes, de vals zingende muzikanten. Dat de verslaggevers letterlijk de onderbroek van de hoogwaardigheidsbekleders willen vragen, de vragen stelt die iedereen nooit heeft willen weten, is wat bij mij de rillingen over de rug doet lopen.
We zijn een lekker ongedwongen – doe maar normaal – wie denk jij wel niet dat je bent – land. Dat betekent voor mij niet dat ik alles hoef te weten. De afstand tussen Koningshuis en volk lijkt vaak ver weg, soms komt het iets te dichtbij.

Kitty, ik hoop echt dat volgend jaar de kneuterigheid wat minder door de tv kwijlt.

Liefs,

Alex

Loading