Categorie archieven: Blog

Mobiel terreur

Met het risico dat ik, nog meer, overkom als een oude zemelaar, wil ik toch een irritatiemomentje aankaarten: het mobieltje.

De eerste draagbare telefoon stamt alweer vanuit de eerste wereldoorlog.  Een draagbaar houten kistje met wat draadjes, een hoorn en een spoel om contact te maken met de officieren die ver van het front in een zwaar verstevigde bunker zaten om de oorlog via de verrekijker te aanschouwen.

‘Roger, we kunnen hier wel wat hulp gebruiken,’ riep Charlie.

‘Begrepen, hoeveel bommen heb je nodig, over,’ vroeg Roger.

‘Duizend bommen en granaten zijn wel voldoende, over en uit,’ antwoordde Charlie.

‘Roger,’ zei Roger.

‘Nee Roger, Charlie, Roger,’ zei Charlie.

‘Wat?’

In de jaren ‘80 was het houten kistje doorontwikkeld tot een plastic hoorn die met een snoer vastzat aan een draagbaar tasje. Meer bedoelt voor de zakelijke medemens en verdomd handig als je onderweg die ene andere zakenman met zijn draagbare telefoon nodig had.

Vooral het feit dat je de draagbaar in de auto kon plaatsen en zodoende zelfs klanten kon bellen terwijl je in de file stond was iets waar menigeen jaloers op was. Er waren zelfs versie die alléén in de auto werden geplaatst, de autotelefoon.

Eind jaren ‘90 ging het opeens hard toen het apparaat handzamer en betaalbaar werd. Jan en Jeanette Modaal konden zich opeens een draagbare telefoon veroorloven, het apparaat was een stuk compacter alhoewel het nog steeds een halve koelkast was met een voelspriet en amper in je broekzak paste. De draagbare telefoon werd een gsm, of een mobiel en het land werd volgebouwd met al dan niet ziekmakende zendmasten om ook de mensen op de hei te bereiken. Je kon nu al zeker diverse vrienden uit de straat of zelfs een provincie verderop bellen en als je een goede gsm had kon je zelfs een kort berichtje sturen middels een SMS.

Na een periode waarin de mobiel steeds kleiner werd, zit er ondertussen een flinke tablet in je broekzak, als het al in je broekzak past. Niet alleen is een mobiel betaalbaar geworden, iedereen moet er ook minstens een hebben, en eigenlijk nog een voor het geval dat.

De mobiel is ontegenzeggelijk een extensie van onze armen geworden, een onmisbaar stuk gereedschap dat ons leven verrijkt maar in zekere zin ook ons leven in de weg staat. Eerlijkheid gebied natuurlijk te zeggen dat mijn mobiel bij mij ook zo ongeveer vastgegroeid zit in mijn linkerhand. Mijn wijsvinger is meer een swipevinger geworden dan een middel om in m’n neus te peuteren en ik moet echt om de vijf minuten checken of ik toch echt niet een berichtje van één van wereldwijde vrienden heb gemist.

Tegenwoordig heeft zo goed als elke 6-jarige een mobiel, want ja, ze moeten er toch mee leren omgaan en het is zo goed voor hun ontwikkeling. Via WhatsApp zijn we vrienden met onze zoons en dochters en verwachten van ze dat ze antwoord geven als de blauwe vinkjes verschijnen, een onnozele gedachten, praatte jij vroeger met je ouders?

Vriendjes met je ouders via Facebook is nog leuk als je tien bent, maar als 14-jarige wordt het toch wat pijnlijk om de dagelijkse beslommeringen van je ouders op je wall te moeten zijn, awkward. Ik bedoel, wist jij vroeger wat je ouders uitspookten?

Het eerste dat de kinderen van tegenwoordig zien bij de geboorte zijn diverse selfie sticks die nog net niet via het geboortekanaal de bevalling laten zien vanuit de ogen van de baby, ik zeg nieuwe rage.

Vroeger speelden we buiten en wisten onze ouders niet waar we waren, behalve ‘bij een vriend’. De enige manier waarop je moeder contact met je kon krijgen was door heel hard te roepen in de straat of met de draaischijf naar het huis van je vriendje te bellen om te horen te dat ze toch bij jouw thuis aan het spelen waren.

Ondertussen is het %@^*-ding zo met ons verbonden dat je op straat om de vijftig meter omver wordt gereden door tieners die wat anders aan het doen zijn dan zich bezig houden met de verkeersregels, vind ik om de 100 meter een twintiger op mijn motorkap die het te druk had met zijn vrienden op te hoogte te houden waar hij bleef dat hij niet doorhad op de verkeerde weghelft te rijden, lopen vaders en moeders met kinderwagen elkaar te Appen hoe hun kroost het zo leuk doet of hij irritant die ene vriendin toch is, zie ik senioren op een parkbankje zitten met een mobiel in de hand om te laten zien dat hún kleinkind zo bijzonder is en zitten zakenmensen tijdens vergaderingen de boodschappenlijst door te nemen met hun werkende partners of te chatten met hun kind op de BSO.

We lopen te schelden op onze kinderen die al Twitterend 4 breed op de fietspaden rijden terwijl veel van diezelfde mensen zelf al moeite hebben om het onding in hun zak te laten als ze aan het autorijden of met hun eigen kleine kinderen al Appent op de stoep rijden.

We zijn zo druk bezig met elkaar op de hoogte te houden via allerlei ´sociale´ media dat we vergeten sociaal te leven.

Muziek was mijn eerste liefde

Behalve leuke verhaaltjes verzinnen speelt muziek ook een grote rol in mijn leven. De eerste aanraking met muziek was de muziek die mijn ouders op de platenspeler speelden toen ik opgroeide in jaren ’70 (!). De muzikale revolutie was niet meer te houden, The Beatles waren al uit elkaar, The Rolling Stones waren al 30 jaar bij elkaar, de hoogtijdagen van de rock-‘n-roll lagen ook al achter ons en de hippietijd ging ook aan mij voorbij.

Voordeel was wel dat ik ouders had (en heb) die waren opgegroeid in die periode, dus de zolder was goed gevuld met elpees en singles uit de jaren ’50, ’60 en ’70. Lang voordat ik mijn eigen zwart-wit televisie met verstelbare antenne had om Nederland 1 of Nederland 2 te ontvangen, of een eigen stereotoren had (bestond Hilversum 3 toen al?), zat ik regelmatig op zolder ‘mijn’ plaatjes te spelen op de pick-up en speelde dat ik diskjockey was van mijn eigen piratenzender. Bands als The Beatles, The Carpenters, The Eagles en alles met een The ervoor bulderde uit de speakers en werden professioneel aan- en afgekondigd met een serieuze radiostem waar Henk Mouwe jaloers op kon zijn (althans zo klonk het in mijn oren, gelukkig zijn er geen opnames van bewaard gebleven). Ook Nederlandse muziek als Normaal, Focus, (toen nog) The Golden Earrings waren graag geziene gasten in mijn studio. Vooral de liedjes van The Beatles waren de basis voor een blijvende goede smaak in muziek. Één van mijn leraren van de lagere school was grote fan en gebruikte hun nummers regelmatig tijdens muziekles of als we bij hem thuis waren om naar muziek te luisteren, waarschijnlijk is hier ook de liefde voor Engeland ontstaan.

Begin jaren ’80 kreeg de muziekwereld te maken met Prince, T.A.F.K.A.P. of wat voor symbool hij tegenwoordig als artiestennaam gebruikt. Iets waar mijn moeder iets minder blij mee was: “Moet die jongen zo schreeuwen?”. Ik vond het geweldig. De slaapkamer was gevuld met posters van Prince, Purple Rain en Sign o’ the Times. Doordat ABBA, BZN en Leen Huizer dag in, dag uit (en week in, week uit) werden afgespeeld thuis was mijn hunkering naar echte muziek goed te verklaren. Uiteraard kan ik alle liedjes van ABBA nu meezingen en heb ik stiekem regelmatig een ABBA-ochtend op kantoor, voordat mijn collega’s binnenkomen.

Na wat uitstapjes naar Clouseau (Koen! Ieeeeee), Spandau Ballet en andere slijmballen muziek en een Move The House periode eind jaren ’80 begin jaren ’90 werd de definitieve voorkeur voor muziek gepresenteerd in de muzikale vorm van Nirvana, K’s Choice, Pearl Jam en vooral wat steviger gitaarmuziek, alhoewel ik de meeste nummers van Spice Girls en Ronan Keating natuurlijk ook kan meezingen. Ik schaam me bijna nergens voor.

Vooral Pearl Jam is nogal bepalend geweest. De band heeft de afgelopen 25 jaar een onuitwisbare indruk op mij gemaakt. Muzikaal gezien met briljante muziek, en soms wat minder briljante muziek. Maar vooral door de mensen die ik heb leren kennen in die 25 jaar door fan van hun muziek te zijn, zoals één van de beheerders van dit blog. Na 14 concertbezoeken verspreid over Europa blijft het kriebelen wanneer de geruchten gaan dat er weer optredens aan zitten te komen. Vol van de zenuwen zit ik te klikken op de muis als de online kaartverkoop start en balen als je maar kaartjes kunt krijgen voor 3 concerten in plaats van 4 (of je kunt nog proberen een spelletje go-fish te spelen met je vrienden: heb jij voor mij een extra kaartje voor Amsterdam?). Urenlang in de rij staan, niet om vooraan te staan maar om bij te kletsen met oude vrienden die soms van ver komen of om nieuwe vrienden te maken. Lijsten bijhouden van welke nummers je gehoord hebt en door het dolle zijn als je een nummer hoort die nog niet op je lijst stond, vervolgens balen als dat ene nummer een dag later wel wordt gespeeld tijdens het optreden waar jij geen kaartje voor kon krijgen.

Ook is het leuk als andere artiesten waar je al jaren fan van bent bevriend raken met je favoriete band en gezellig met elkaar gaan toeren of even aankomen om een nummertje te spelen, zoals Glen Hansard van The Frames, Neil Finn van Crowded House of Josh Homme van Queens of the stone age.

Net als dat ik kritisch kan zijn op mezelf of de dingen die ik lees en recenseer, ben ik niet zo’n fan die echt alles geweldig vind van een band of zo graag wil weten wat het favoriete eten van de gitarist is. Soms denk ik ook wel eens dat sommige nummers de wereld bespaard hadden kunnen blijven, maar je kunt niet alles leuk vinden (als je echt eerlijk bent natuurlijk).

Niet alleen heb ik mijn dierbaarste vrienden in mijn leven gekregen door deze band, maar ook mijn partner. Als we niet allebei fan waren geweest 15 jaar geleden, hadden we elkaar nooit leren kennen op die ene dag in België. Dus uiteraard kon Pearl Jam’s uitvoering van Walk With Me niet ontbreken tijdens de partnerceremonie, hoe graag de ambtenaar ook op stop wilde drukken.

Nog bijzonderderder is het dan om met je partner en 15-jarige zoon vooraan te staan in een stadion in Berlijn en hij krijgt bij zijn 2de concert ooit een tamboerijn aangereikt van Eddie Vedder zelf (!). Onvergetelijk.

Ik kijk er nu alweer naar uit om volgend jaar naar zoveel mogelijk concerten van ze te gaan, want dat ze komen is een naar zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Heerlijk uit m’n dak gaan (lees: stilstaan en met m’n hoofd meedeinen op de muziek).

Alleen nog even aankondigen, kaartjes kopen, vervoer regelen, verblijf…..ehm, ik geloof dat we in het nieuwe huis maar zonder sanitair moeten doen, past niet in het concertbudget.

Wintertijd

De invasie vanuit het Oosten is begonnen!

Nee, ik heb het niet over moeder Rusland of andere terroristische organisaties. Ik heb het over het plotselinge koufront dat ons heeft overvallen en waarvan menigeen in de ban is.
Hals over kop zijn de noodvoorraden aangevuld met seizoensvoedsel; de trapkelder is gevuld tot aan de laatste trede met tientallen blikken witte bonen in tomatensaus, liters water, rollen recyclebaar toiletpapier, flessen Aquavit en kilo’s pepernoten. Met mijn Russische (nep)bontmuts, parka, thermo onderkleding, skibroek, snowboots en gevoerde handschoenen zit ik voor het toetsenbord en beeldscherm om dit blog te typen, terwijl mijn bril beslaat van mijn eigen koolstofdioxide. Mijn vrouw staat beneden kolen te scheppen om de verwarming op 18 graden te houden (ons ben zûnig), onze kat Abby ligt te mopperen onder het 4 seizoenen dekbed en mijn zoon loopt in zijn T-shirt rond en lijkt nergens last van te hebben.
Ik ben er klaar voor, laat die winter maar komen.

De weersvoorspelling begon deze week met de melding dat er een lichte daling in temperatuur met kans op natte sneeuw in de Limburgse ophogingen. Al snel escaleerde de voorspellingen op sociale media van 10 cm sneeuw tot strenge vorst en plannen voor de komende Elfstedentocht.

‘Het is wel koud voor de tijd van het jaar. Is toch niet normaal zo vroeg in het jaar. Ik merk maar weinig van die opwarming van de aarde.’
Gemiddeld gezien is de temperatuur in de maand oktober 10,7 graden, gemeten in De Bilt. Tot nu toe zitten we deze maand op 9,5 graden en gaat de temperatuur alweer omhoog. Dat zeiden ze in 1904 waarschijnlijk ook toen het 3,5 graad vroor, hoewel van opwarming van de aarde toen nog geen sprake was. Terwijl we in 1990 ervan overtuigd waren dat de aarde definitief gaar was toen het 23,6 graden was. (Bron: Wikipedia).
Dus, nee, de nieuwe ijstijd is nog niet aangebroken.
Relativeren mensen.

Zoals je misschien in de zomercolumn wel gezien gelezen, ben ik niet echt een zomermens. Ik ben meer een herfst, winter en lente mens. Alles behalve zomer. Of misschien dan tot kamertemperatuur, maar daarna haak ik af. Boven de 25 graden ben ik al niet meer te genieten. Zo ook mijn vrouw. Gezellig samen iets ondernemen bij temperaturen boven de 30 graden is vragen om problemen. ‘Gezellig, hé?’ ‘Nee, laat me met rust. Je staat voor de ventilator!’Toch ben ik iemand die uitkijkt naar het winterseizoen.

Doe mij de winter maar.
Hoewel mijn lichaam behoorlijk kan protesteren bij kou; 3 dagen migraine bij de eerste sneeuw, onophoudelijk trillen en pijn in de gewrichten door de kou. Maar het is zo leuk!
Dat moment dat je buiten loopt en de geur van sneeuw hangt in de lucht, je kunt het bijna proeven. Dat heerlijke gevoel van vroeger dat je overmant, toen winter nog winter was. Niet die flauwe meuk van tegenwoordig.
De kinderen van nu weten bijna niet eens wat het is om een witte kerst te hebben (ja, opa), als je uit het Westen komt natuurlijk, hé.
Hoe fijn was het als kind om na school heerlijk buiten te spelen op een besneeuwd grasveldje. Met je houten sleetje in je eentje een voorraad sneeuwballen verzamelen op een ondergesneeuwd speelveld, voor het geval die etterbakken weer terugkomen. Een leger sneeuwmannen maken en overvallen worden door het vallen van de avond en plotseling opgekomen mist, waardoor de sneeuwmannen en wat gedumpte kerstbomen opeens vreselijk veel op een grafveld lijken en het blijkt dat je verzeild bent geraakt in de videoclip van Thriller, bedankt Michael Jackson.
Sneeuwballengevechten op het schoolplein die al snel iets te enthousiast op één persoon werden gericht en stiekem gevuld zijn met ijs. Of met je klasgenoten en je leraar tijdens de les naar een zwart-wit televisie zitten staren en Evert van Benthem de Elfstedentocht zien winnen.
Het seizoen van de oud-Hollandsche stamppot; boerenkool met worst, hutspot, zuurkool met worst, andijvie met worst (eigenlijk gaat het alleen maar om de worst).
Bij de plaatselijke schaatsvereniging baantjes trekken op echt natuurijs terwijl je adem je ontnomen wordt door de gure oostenwind en je voor de zoveelste keer op je plaat gaat door de scheuren in het ijs. Even rusten op een gammele houten bank met warme chocolademelk of een dampend bekertje snert.

En dan groei je op. Het besneeuwde speelveldje veranderd in kilometers ondergesneeuwd asfalt. Urenlang in de file staan omdat er 3 sneeuwvlokken gevallen zijn. Treinen die opeens niet meer rijden omdat de wissels bevroren zijn (want ja, het vriest nooit in Nederland), fietsers die onderuit gaan, verkeersinfarcten, overnachten op de snelweg.
Mijn Noorse zwager lacht ons hard uit: ‘rare jongens, die Nederlanders.’

Het blije gevoel dat je kreeg van de eerste voost verdwijnt als sneeuw voor de zon en heeft plaats gemaakt voor irritatie omdat je dagelijkse schema volledig in de war wordt geschopt.

Verdorie, ik heb een schema!

Nu zal ik volgend jaar na onze verhuizing wel anders piepen, maar voor zover mijn dagelijkse schema niet in war wordt geschopt kan ik niet wachten op centimeters sneeuw, dichtgevroren rivieren, boomtakken die verpakt zijn in een laagje ijs, het landschap dat bedekt is onder een dikke laag plezier, kinderen die sneeuwengelen maken, voor de kachel zitten met een dekentje over de benen en een kop warme chocolademelk.
Winter, ik word er zelfs poëtisch van:

Het landschap,
zo prachtig in de winterkou.
De trein,
onderweg naar jou.

Mensen,
stil voor zich uit starend.
Verliefde stelletjes.
iedere halte een gepasseerd station.

Uitstappen of blijven zitten.
Ga door met reizen,
ik wil niet stilstaan.
Doorgaan met reizen tot het eindstation is bereikt.

Het eindstation van ons leven,
wanneer we alles hebben bereikt en gegeven.
Een roestige rail bevangen door de kou.
Een heerlijk leven, samen met jou.

Met zijn allen in een hokje

Voor degenen die mij al een tijdje kennen en voor degenen die een beeld aan het vormen zijn, mag het ondertussen wel duidelijk zijn dat ik niet voor in de rij stond toen mannelijkheid werd uitgedeeld. Sterker nog, mijn vrouwelijke kant heeft menigmaal de overhand, en daar voel ik me heerlijk bij.
Eerlijk gezegd heb ik altijd meer met vrouwen dan met ‘mannen’ gehad, ieder geval als het om vriendschappen gaat: de meeste van mijn vrienden waren van het vrouwelijke geslacht (en zijn dat nog steeds).
Bij mannen voelde ik me altijd wat ongemakkelijk. Ik kon me vroeger nooit echt een houding geven bij die stereotypes; bier drinken, barbecueën, denigrerend naar vrouwen of alles wat geen man is, niet naar voetbal kijkt of maar anders is dan de standaard; een verwijt dat ik eens in de paar jaar naar mijn hoofd gesmeten krijg van ‘mannen’ als ze geen echte reden kunnen bedenken waarom ze niet met mijn aanwezigheid kunnen omgaan: ‘je bent zo anders’. Gelukkig wel. Mannen die zich wat meer ontwikkeld hebben in het leven dan alleen maar ’tien bier en tieten’, metromannen of mannen die wat vaker met hun vrouwelijke kant in gesprek gaan, kan ik weer iets meer mee.
Nu ben ik niet vies van een leuke pot voetbal, maar dan gewoon om te kijken en niet oeverloos te gaan zitten napraten (als de wedstrijd is afgelopen ben ik al vergeten wat er gebeurde). Liever nog kijk ik dan naar rugby, als we het dan over echte ‘mannen’ hebben die niet kermend ter aarde storten als ze struikelen over een grassprietje. En het oog wil ook wat, natuurlijk.
Ook een koud biertje op z’n tijd is heerlijk, niet omdat je anders volgens zeggen een ‘mietje’ bent als je aan de Spa zit, maar gewoon op een terrasje in de zon ofzo met vrienden. Laat ik dan maar niet hardop zeggen dat mijn voorkeur ligt bij een lekker glas Baileys, daar kom je niet ver mee bij de Landmacht, denk ik. En dan drink ik ook nog eens, groene, thee, al helemaal niet mannelijk natuurlijk.
Ook een barbecue zorgt bij mij voor het nodige ongemak, meestal sta ik hopeloos in de rij te wachten tot de oerman mij een lap vlees toewerpt zodat ik snel weer gezellig kan keuvelen met de andere onmannen, want gezellig is het wel. Ik denk dat ik ook snel dinosaurusvoer zou zijn geweest in de oertijd, of haal ik nu wat ijstijden door elkaar?

Ik kan dus ook niets met slogans van bijvoorbeeld RTL7: ‘meer voor mannen’. Of zo’n bierreclame: ‘Mannen weten waarom’. Yfke en ik kijken elkaar dan aan: ‘Meid, ik heb geen flauw idee.’
Typische mannensporten als boksen, worstelen of kooivechten kan ik ook niet zoveel mee, mij te gewelddadig (alhoewel ik dan wel weer midden in de nacht naar Sumoworstelen kan kijken, fascinerend). Autosporten als Formule 1 en Dakar vind ik dan weer wel geweldig, maar daar houdt mijn partner ook weer van (ook enigszins vanwege de mannen in de cockpit), alhoewel ik vaak op teletekst de uitslag moet opzoeken omdat ik weer in slaap was gevallen.
Met auto’s op zich heb ik dan weer niet zoveel: het ding hoort me van R naar A te brengen en als er problemen zijn, is er vast wel een echte man of vrouw die me wil helpen als ik m’n broekspijp optil.
Het helpt mijn zaak al helemaal niet als ik zeg dat ik van de week voor de vijfde keer naar de film Princess Diaries heb zitten kijken, heerlijk. Of mijn absolute favoriet: Priscilla Queen Of The Dessert.

Veel mensen hebben behoefte om, voornamelijk anderen, in hokjes te plaatsen.
Veelal omdat dit zo opgelegd is bij de opvoeding of door groepsdenken en niet tegen de stroming in durven te zwemmen. Als snel wordt dat dan bestempelt als de geldende normen en waarden; alles wat daar niet in past wordt met groot ongemak ontvangen, veelal in combinatie met hatelijke opmerkingen omdat dit de meest directe reactie geeft bij mensen en natuurlijk erg grappig is.
Nu moet je mij niet vragen of ik met je in een hokje wil omdat jij vindt dat jouw normen en waarden de absolute waarheid is, daar gaan bij mij de manen van overeind staan.
Om in de maatschappij geaccepteerd te worden moet je je gedragen zoals de maatschappij van je verlangt; of dat nu gaat omdat je je niet gedraagt volgens de regels van jouw geslacht (een jongen hoort niet met poppen te spelen of een meisje hoort niet van auto’s te houden) of omdat je je anders gedraagt dan de meeste mannen of vrouwen in jouw omgeving vanwege de interpretatie van gedicteerde verzen uit het papyrus tijdperk van welke vorm van geloof dan ook, of omdat je afwijkende ‘geaardheid’ ter goedkeuring voorgelegd moet worden aan een vakjury van oude grijze blanke mannen die er waarschijnlijk bij waren toen die verzen werden gedicteerd.

Het niet kunnen omdenken van wat je is aangeleerd, het zomaar accepteren dat alles moet zijn zoals je is geleerd zonder zelf op onderzoek te gaan, is in mijn ogen een gebrek aan zelfontwikkeling.
Sterker nog, je kunt daarin zo vastgeroest zitten dat je anderen kwetst met jouw vooroordelen en automatisch aangenomen waarheden. Het dwangmatig in hokjes stoppen van onbekenden of geliefden werkt voor jou als hokjesman misschien prima, maar de gehokte wordt dagelijks gedwongen tot een kussen vol tranen en een eenzaam leven vol onbegrip waarom zij/hij niet geaccepteerd of geliefd wordt.
Waarom is het aan jou te oordelen over een ander, wat zorgt ervoor dat jij problemen hebt met het anders zijn van de ander. Als je er dan zo nodig iets van zou moeten vinden, zou je natuurlijk iets geks kunnen doen en naar die persoon kunnen toestappen en een gesprek kunnen aangaan die langer is dan 140 karakters, het scheelt sowieso dan al een hoop apenstaartjes, hashtags en uitroeptekens. Ik zeg tijd om jezelf om te denken.
Het op afstand houden van iedereen die je niet begrijpt en anders leeft, en maar gelijk concluderen dat er niet mee samen valt te leven, is een gemiste kans. Je kunt er zulke mooie mensen mee leren kennen en je leven verrijken door een ander een gevoel van begrip of gewenstheid te geven

Ik heb de meest mooie mensen in mijn leven, geen enkel persoon daarvan is een kloon van de ander. Allemaal zijn ze anders; hetero, homo, bi, lesbisch, pan, trans, gelovig, ongelovig, emigrant, immigrant; mens. Stuk voor stuk prachtig. Zodra je kunt accepteren dat een ander anders is zonder dat de ander daarmee minderwaardig is, ben je al een heel eind.
Uiteraard kan er een vervelend type tussen zitten of iemand die niet competent is met jou, maar dat is een probleem dat een oplossing heeft. Bij voorbaat iedereen afhouden niet.

Het werd mij aangepraat als een tekortkoming dat ik niet kon houden van één soort mens, ik ontdekte dat het een verrijking was toen bleek dat ik kon houden van zoveel soorten mensen. Mezelf kunnen zijn bij mensen die van mij houden, is het meest dierbare dat ik kan hebben in mijn leven.
Ik hoef daar niet voor in een rij mee te varen tijdens een parade, ook dat wordt al gauw weer zo’n hokkerig gebeuren. Ik doe dat op mijn eigen bescheiden manier: aan de oever met een button hier, een ketting daar en opvoeden van mijn directe omgeving.

Zo mag ik dankbaar zijn dat ik lekker kan keuvelen met m´n hartsvriendin, terwijl we met tranen in de ogen naar Love Is In The Air zitten te kijken, met een pot groene thee. Dat ik volledig mezelf kan zijn met mijn partner en we elkaar aan kunnen vullen in ons anders zijn en dankbaar mag zijn met ouders die er voor kozen vrij te denken.
Vooruit, af en toe een beetje mannelijkheid erbij, maar niet teveel.

De Mannengriep

Nu was ik onderweg met een ander item voor het blog, maar zoals wel vaker het geval is het leven wat je gebeurt terwijl je andere plannen maakt.

Deze week ben ik geveld door een ernstige vorm van: de ‘Mannengriep’. Hoge koorts, zweten, koud, slecht kunnen slikken, het bekende riedeltje.

Net als de gewone griep, maar alles net wat dramatischer als man. Op dat gebied neemt mijn mannelijke kant duidelijk de overhand.

Nou heb ik het als ‘man’ en deeltijdvader maar makkelijk natuurlijk: ik meld me ziek, neem plaats onder mijn warme dekentje, laat me volledig verzorgen en na een dag of 5 gaat het weer wat beter.

Voor een vrouw (specifieker: een moeder) betekent ziek zijn iets compleet anders. Terwijl je ziek ligt lopen te zijn, gaat het huishouden gewoon door, hoor je ook nog je kinderen te vermaken en het grote kind op zijn taken te wijzen, of daarna zelf opnieuw te doen. Van uitzieken is vaak weinig sprake.

In de tussentijd onthoud ik me van enige huishoudelijke vrijwillige bijdrage en nestel me voor de tv om zoveel mogelijk series op Netflix te kunnen kijken.

Ondersteund met een diepe zucht om het half uur, een rochel om het kwartier en een dramatische pose om de twee uur onderstreep ik mijn kritische toestand. Het lijkt wel op een griepje, maar het moet iets veel erger zijn. Ik leg pen en papier alvast klaar op mijn nachtkastje om mijn testament te kunnen dicteren zodra ik weer normaal kan praten, je weet maar nooit.

Mijn lieftallige verpleegster ververst geduldig mijn washandje om de twee uur en plaatst deze terug op mijn voorhoofd en zorgt dat er een vers glas water naast het bed staat. Ze weet ondertussen wel beter.

Bij dag 3 lijkt het begrip toch wel wat weggezakt. Met rollende ogen negeert ze mijn terminale toestand en schuift ze de afstandsbediening binnen handbereik, nadat deze op de grond was gevallen en omdat ik zelf natuurlijk absoluut niet de kracht had mijn arm te strekken.

Rillend en kreunend stap ik uit bed in een poging zelf wat te ondernemen. Het voelt alsof ik een marathon heb gelopen.

Met luid gehijg red ik het de trap af te lopen en begeef me naar de keuken om dan maar zelf een broodje hagelslag klaar te maken.

Zelfs de kat lijkt neerbuigend tegen me aan te miauwen.

Met het broodje hagelslag in de hand neem ik de barre tocht naar boven aan en neem weer plaats naast m’n potjes met pijnstillers, hoestdrankjes, lege zakjes Antaflu en een stapel uitgedroogde washandjes.

Ik hoop maar dat het niet erger wordt. Waar zit mijn blindedarm eigenlijk, volgens mij is hij ontstoken.

Misschien moet ik voor de volgende keer zo’n belletje klaar hebben staan.

Er is maar weinig begrip voor een man.

Negen van de tien keer gaat het goed

Ik ben ook echt een ware held op geiten wollen sokken.

Altijd als de datum nadert voor een bezoek aan de smoelsmid, begin ik weken van tevoren de mogelijke gaten in m’n gebit te voelen, stop ik met theedrinken alsof de tandsteen vanzelf minder wordt en voelt het alsof de tanden spontaan uit m’n mond brokkelen. Elke hap en elk koud glas water voelt alsof m’n wortels bloot liggen.

Uiteraard is 9 van de 10 bezoeken aan de tandarts zonder erg; een beetje tandsteen hier, een minuscuul gaatje om de 10 jaar daar. Wat licht onderhoud door de masochist, met zijn mini boortje en schuurapparaat en mijn glazuur schittert weer in het zonlicht, nadat al het bloed uit mijn gezicht via het tandvlees een weg naar mijn maag heeft gevonden. Helaas voor hem lach ik niet zoveel dus maak ik weinig reclame voor de kunsten van de olijkerd.

Vandaag bleek het 10e bezoek te zijn.

Elke keer ga ik al met knikkende knieën naar de uitermate vrolijke meneer, want deze keer zou het zo maar kunnen dat er wat meer is, zoals het bij elk bezoek zover kan zijn.

De afstand van mijn werk naar de tandarts bedraagt maar 200 meter, maar ik zou willen dat het 50 kilometer was. Van mij hoeft het niet, laat maar. Fikkie mag z’n portie houden. Toch is het onoverkomelijk. M’n voeten leven een eigen leven en sleuren me mee naar de wachtkamer en weigeren dienst als ik probeer te vluchten.

Met de Donald Duck vul ik mijn tijd, achter de deur klinkt het geluid van het mini boortje, gegorgel en af een toe een ‘Ja, ja’ of ‘Nou, dat valt niet mee’. Ik krijg het idee alsof Dr. Frankenstein met zijn assistente achter de deur staan, een toneelstukje opvoerend om de wachtenden de stuipen op het lijf te jagen.

Een ongemakkelijke ‘Goedemorgen’ klinkt als het volgende slachtoffer de wachtkamer binnenwandelt, een vriendelijk knikje en gemompel van mij kan er nog net af. We weten allebei waar we hiervoor zijn en we vinden het allebei niet leuk, dus waarom doen alsof. Nadat de gijzelaar is vrijgelaten, heb ik de stille hoop dat mijn medeslachtoffer aan de beurt is. Helaas vervaagd deze hoop wanneer de assistente mijn naam misbruikt.

‘Meneer Roessen?’ Meneer, ze moest eens weten.

Met gepaste snelheid stap ik de martelkamer binnen en geef de gereedstaande tandarts een hand.

‘Zo, daar zijn we weer. Laten we maar eens kijken,’ zegt de breed grijnzende man.

Ik neem plaats in de leren stoel en laat me langzaam achterover kiepen, de felle lamp wordt gericht op het gapende gat onder mijn neus en de gemaskerde boef verschijnt in mijn gezichtsveld, spiegeltje en prikker in de aanslag.

‘Hmm…ja…nou…oh, ja. Dat dacht ik al, we gaan maar eens een fotootje maken.’

Een pijnscheut schiet door m’n aangezicht. “Moth… Een gaatje? Neeeeeeeeeee.”

Voordat ik kan reageren krijg ik een apparaat m’n mond ingeschoven met het verzoek hier op te bijten, waarna een fotocamera tegen m’n wang geschoven wordt. De assistente zoekt haastig een veilig heenkomen achter een vouwwand, de tandarts rent weg alsof hij de trein moet halen en schuilt gehurkt achter het keukenmuurtje. Een nucleair gezoem klinkt naast m’n hoofd. “Hallo, en ik dan? Scheur ik straks uit m’n kleding bij elke irritatie, moet ik mijn naam veranderen in Alex Banner?”

Voldaan wandelt de tandarts terug en de assistente neemt weer plek achter haar bureau om de foto te bekijken.

‘Nou, het is een gaatje hoor,’ het nieuws wordt gebracht alsof ik te horen krijg dat ik zwanger ben, ‘komt u vrijdag maar weer terug. Dan gaan we dit varkentje eens even wassen.’ Trots pakt hij nog wat schaalmodellen van diverse kiezen en laat mij het euvel zien. Ook krijg ik een spiegel in m’n hand geduwd zodat ik live kan zien wat er gebeurd als hij met zijn stoker aangeeft om welke tand het gaat.

‘Ja, joh. Gaat wel hoor,’ zeg ik op z’n mannelijkst met hoge stem.

Mopperend en balend loop ik de 200 meter terug naar m’n werk en pak mijn werkzaamheden weer op.

Bij onze buren klinkt opeens gehamer en geboor.

Hij is fijn.

Handleiding voor een Annie

Afgelopen zondag was het weer tijd voor de marathon van Amsterdam. Een jaarlijks terugkerend hardloopevenement dat door duizenden (internationale) sjoggers, joggers, hardlopers, wordt gelopen. Drie keer eerder was ik één van die sjoggers, samen met Miriam en Manon. Helaas was ik dit jaar door lichamelijk ongemak niet in staat om mee te doen. Erg jammer, want ik kijk er altijd naar uit.

Jaarlijks staat bij ons een traditioneel rijtje aan evenementen op de kalender: als goed voornemen de 10,5 km van Egmond aan Zee, met iets meer moed de 10 km van Alphen a/d Rijn, 5 km Zandvoort omdat het zo´n leuk rondje is, 10 km Leiden door zeer smalle straatjes, 8 km Dam tot Dam door nog smallere straatjes en als afsluiting van het seizoen de 8km Amsterdam want wat is er nou leuker dan door het Vondelpark rennen en finishen in een Olympisch stadion.

Bij mij stopte het dit seizoen al in maart bij Zandvoort, maar dat betekende niet dat alle evenementen aan mij voorbij zijn gegaan.

Als niet actief deelnemer ben ik toch zo goed als altijd van de partij. Waarom? Omdat het zo ontzettend leuk en gezellig is om met je hardloopmaatjes op stap te gaan, ik er zelf ook blij van word als er iemand langs de kant staat en zijn handen blauw klapt als ik voorbij ren of als er iemand met een suf bloemetje aan de finish staat en het met z’n meerdere veel gezelliger in de auto is dan in je uppie. Ook is de kans kleiner dat je je halverwege bedenkt en omkeert om weer in je warme bed te kruipen, want zeg nu eerlijk: welke mafkees staat er op z’n enige vrije dag op om 7 uur, om een uur in de kou naar Amsterdam te rijden, 50 minuten hard te lopen, en vervolgens verkleumd weer een uur terug te rijden.

Bijkomend voordeel dat je maatje meegaat, is dat er iemand is die je spullen in de gaten kan houden. Normaal gesproken geef je die af en verdwijnt je tas tussen de honderden andere zwarte rugzakken. Aangezien er duizenden sjoggers zijn is dit na afloop een drukte van belang. Zeker na een regenachtige loop wil je natuurlijk snel je warme kloffie weer aan. Dus om tijd te besparen fungeert de niet actieve deelnemer bij ons al geruime tijd als tassendrager, ook wel Annie.

Een Annie is vaak in zijn/haar eentje, maar het kan ook voorkomen dat er meerdere Annies meegaan, er kunnen nooit teveel Annies meegaan. De Annies worden dan onderverdeeld in Annie I, Annie II, etc.

Een Annie kan je beste vriendin, vader, moeder, opa of oma zijn. Annie kent geen sekse of leeftijd. Een goede Annie zorgt ervoor dat de deelnemende toekomstige Annies ruim op tijd bij het evenement aankomen, zodat er genoeg tijd is om om te kleden, de nodige pitstops gemaakt kunnen worden en eventueel een peptalk gegeven kan worden.

Een goede Annie zoekt ook van tevoren uit waar de beste parkeergelegenheid is, het liefst binnen wandelafstand van de start en niet 5 km verderop zoals deze Annie in zijn opleiding als Annie presteerde. Een deelnemer stelt het duidelijk niet op prijs als 8 km hardlopen uitmondt in een halve marathon.

Als Annie zorg je ervoor dat de bagage droog blijft zodat de uitgeputte, verregende buddy na afloop kan beschikken over droge kleding. Van ondergeschikt belang is dat de Annie hierbij zelf droog blijft. De Annie dient altijd enthousiast te zijn. Tot uiterlijk halverwege de afstand dient hij/zij aan de kant van de weg te staan (inclusief de bagage als geruststelling), hard te schreeuwen om boven het lawaai uit de oordoppen te komen en overdreven te zwaaien. Tip: doe dit niet aan het einde van de race, de deelnemer heeft het al moeilijk genoeg en er blijft niet genoeg tijd over om aan de finish klaar te staan.

Een goede deelnemer houdt ook rekening met zijn Annie. De hoeveelheid bagage dient beperkt te zijn tot het nodige, de winterkleding hoeft niet mee in de zomer. De maximale verhouding deelnemer/Annie is 1/3. Drie rugzakken zijn nog hanteerbaar, daarna wordt het zelfs voor de Annie een opgave.

Na afloop dient de Annie voor licht leedvermaak te zorgen. Vooral bij het trap aflopen of uistappen uit de auto mag dit gepaard gaan met wat flauwe grappen om de deelnemer af te leiden van de spierpijn.

Kortom: als je zelf niet kunt deelnemen, wees dan een Annie voor je maten.

Alex, Annie

Het gedoogbeleid

Ik kon deze week wel een vrolijke noot gebruiken.

Voor ons dagelijks vermaak hebben wij sinds 25 september 2011 Abby in huis opgenomen. Dit kleine monster begon zijn leven als meisje genaamd Abigail, vernoemd naar Abigail Sciuto van de televisieserie NCIS omdat we fan van haar zijn.

Bij controle bij de dierenarts bleek zij een hij te zijn. De naam hebben we ondanks de sex change voor het gemak maar zo gehouden. Aangezien onze vorige kat Muts heette, is men wel wat gewend wat betreft naamkeuze. Het is een wonder dat mijn zoon gewoon Jordi heet.

Onze speelse pluizige viervoeter is sindsdien nadrukkelijk een deel van ons gezinnetje geworden. De eerste weken was het een kwestie van wennen van beide kanten en de boel, letterlijk, aftasten. Het kleine wezentje raasde door het huis en ontdekte de Jan Bouvrie in zichzelf. De logeerkamer werd provisorisch verbouwd, het behang werd helaas afgekeurd, mogelijk door het natuurlijke instinct lichtpuntjes als het grootste gevaar aller tijden te zien en ze kost wat kost te vernietigen.

Als snel bleek Abby zich goed aan te passen aan het gezinsleven en bleek het de kat op de juiste plek. Een dramaqueen met veel gevoel voor theater. Als de volle voederbak ook maar een stukje bodem toont, breekt er paniek uit. Hij komt dan naast de bank staan, hard mauwend, met zijn staart slaand tegen de bank alsof hij in morsecode probeert door te geven dat zijn mens hem moet volgen. De mens loopt vervolgens braaf mee, schudt het voederbakje en de paniek is over.

Soms is het miauwen een teken dat het dorst heeft. Ook dan komt het monster met groot gevoel voor drama naast je staan, het liefst op de armleuning zwiepend met zijn staart tegen je gezicht. ‘Ik heb dorst! Kun je niet zijn dat ik doodga van de dooooorst!’. Vervolgens gaat de weg naar het doucheputje om het kabbelende beekje dat de mens hem voorziet op te lebberen. De enige keren dat hij weigert te praten met ons is als zijn water wordt verspild voor een douchepartij van de mens. Na het douchen kun je zelfs een sneer verwachten.

Bij alles wat we doen wil het beestje aanwezig zijn. Ben ik beneden, en Yfke boven zit Abby ergens in het midden, halverwege de trap. Als je met de laptop op schoot zit, moet Abby natuurlijk net op je schoot zitten, ook al lag hij net rustig in de vensterbank te slapen. En Abby wint altijd, ook al is het maar om duidelijk te maken dat hij je meester is.

Als ik me probeer te scheren (wat ik niet meer mag omdat ik een heuse baard probeer te groeien), staat er vanuit het niets opeens een kat op tafel om me te helpen.

Lezen is ook een uitdaging geworden. Zodra er een boek in zicht komt, moet er natuurlijk even geproefd worden aan het papier, om vervolgens overdreven dramatisch het lichaampje te laten ploffen op het boek om zich daarna schoon te likken. Proeflezen krijgt een hele andere betekenis.

Ook blijkt die van ons een prater te zijn. Alles wat hij doet moet uitgelegd worden. ‘Het raam is dicht!’ roept hij terwijl hij vanaf de vensterbank ons aanstaart. Vervolgens doet zijn mens het raam open en gaat hij de tuin in, om onderaan het raam te roepen: ‘Het raam is open, ik ben buiten!’.

Het meest komische is als zowel het raam en de keukendeur openstaan. Eerst gaat hij door het raam naar buiten om vervolgens voor de dichte tussendeur in de keuken te staan roepen dat hij in de keuken is en of iemand ik Katsnaam de deur openmaakt.

Regen is wel de grootste doodszonde die wij als slaaf kunnen veroorzaken. Ondanks waarschuwingen van ons dat het regent, gaat hij alsnog naar buiten om nog geen minuut later verzopen voor het raam te staan: ‘Het regent! Hoe kunnen jullie me dit aandoen!’ De mens moet hem dan als straf droog aaien, altijd handig zo’n mens.

Zoals normaal slaapt het mormel overdag en wenst het ’s nachts naar buiten te gaan, en weer naar binnen, en weer naar buiten….’s Morgens staat meneer om vijf uur voor de slaapkamerdeur te schreeuwen: ‘Volgens mij moet je over 2,5 uur naar werk. Echt hoor, je verslaapt je straks. Wordt nou wakker. Halloooo. Hé, je bent wakker. Dat is ook toevallig. Als je dan toch wakker bent kun je vast mijn brokjes even schudden, volgens mij zie ik de bodem.’

Een echte held is het overigens niet. Zodra er wat in de tuin beweegt, schiet hij de woning weer in en staat met de oren naar achteren te wachten tot het ‘gevaar’ geweken is, om weer stoer naar buiten te lopen.

Ondertussen worden wij gedoogd in zijn huis en dansen wij natuurlijk naar zijn pijpen.

Het zijn zulke leuke beesten….zucht.

Route du irritatie

Gebaseerd op mijn vorige stukjes mag het misschien niet zo overkomen, maar ik heb niet aan heel veel dingen een hekel. Of het nu om ademende wezens gaat, levenloze objecten of een kruising daarvan. Ik ben echt het product van de flowerpower generatie: maak liefde, geen oorlog, man.

Voor de buitenwereld kom ik altijd over als de rust zelve; zelfverzekerd, serieuze blik, politiek correct.

Zolang er mensen in de buurt zijn klopt dat ook wel.

Wanneer ik alleen ben komt het beest in mij los. Een schattig, onnozele Eragon veranderd in een woeste Aragorn: wilde lange haren, ruige baard, bulderende stem. Vaak ontaard een lichte irritatie dan in een ongeremd gemopper en geklaag, om weer in een politiek correcte houding te veranderen bij de aanwezigheid van een medemens. Een bord op een ‘verkeerde’ plek is genoeg om het ding, begeleid door luid geblaf, van het aanrecht te verplaatsen naar de vaatwasser, 30cm verderop. Even de longen legen en weer opvullen met opluchting. En zeg nou zelf, het lucht af en toe ook gewoon op om zonder schroom alles even uit je systeem te mopperen, zonder iemand in het bijzonder te schofferen maar iedereen in het algemeen.

Er zijn ook dingen die echt niet kunnen wachten totdat ik alleen ben en die ook gedeeld moeten worden. Één van die dingen is de gezamenlijke irritatiefactor van mijn lief en mij: de routeplanner.

Nu heb ik op zich wel een redelijk gevoel voor richting, de vele fietstochten hebben me wel de nodige kennis van de Nederlandse landkaart opgeleverd. Maar soms ontkom je er niet aan om wat hulplijnen in te schakelen, omdat vanuit de auto alles toch er wat anders uitziet en de wereld de afgelopen 20 jaar behoorlijk wat veranderd is. Waar vroeger nog weiland was, staan nu complete woonwijken of industrie.

De relatie met onze routeplanner is er één van pure haat. Een noodzakelijk kwaad. Omdat het soms echt niet anders kan.

Wat maakt het dan zo erg? Schaam je je dat je hulp moet gebruiken? Ben je te trots?

Redelijke vragen, maar neen.

Het is de stem van de lieftallige jongedame die ons tot wanhoop drijft. Een afschuwelijk irritant geluid, dat ons als een drilsergeant commando’s toeschreeuwt in een onnavolgbaar tempo: Nu rechtsaf! Over 5 kilometer de derde bocht na de vierde afslag op de rotonde bij de gele vuilcontainer links. Keer om! Uw afslag was 300 meter achter u!

Aaaaargh!

De hoeveelheid woordgrepen per seconde zijn waarschijnlijk bepalend geweest voor het salarisstrookje, of is er een contract opgemaakt met sleepdiensten om gestrande overspannen bestuurders uit de greppels te halen.

Spontaan veranderen we in Herman en Johanna Knots. Een stelletje ouwe zemelaars die zich scheldend door het verkeer begeven, niet vanwege het wangedrag van andere automobilisten maar vanwege het missen van afslagen, keren op smalle boerenweggetjes en rondjes rijden op rotondes. Was ik de eerste keer nog gezakt voor m’n rijexamen omdat ik alle bijzonder manoeuvres achter elkaar kreeg, nu ben ik een getraind coureur die om z’n eigen as kan draaien.

“Volg de 2 rechterrijstroken om Afrit 12 -Den Haag-Zuid te nemen naar de N211 richting Den Haag-Zuid/Wateringen/Naaldwijk/N222/Hoek v. Holland.”

Plichtgetrouw volg ik mijn orders op. ‘Wat zegt ze nou, Johanna?’ vraag ik aan Yfke.

‘Iets met afrit 12, maar zegt ze nou echt Hoek v. Holland in plaats van Hoek van Holland. Ze weet toch dat we zelf de borden kunnen lezen?’

 “Volg de 2 rechterrijstroken om Afrit 12 -Den Haag-Zuid te nemen naar de N211 richting Den Haag-Zuid/Wateringen/Naaldwijk/N222/Hoek v. Holland.” De opleesmiep vervolgd haar weg zonder stotteren, terwijl ik dwars op de 2 rechterrijstroken sta.

´Ja, mop. Dat zei je net ook al,´ zeg ik terwijl ik de afrit afrijd.

“Volg de 2 rechterrijstroken om rechtsaf te slaan naar de Wippolderlaan/N211(borden naar Ring/N 211/Wateringen/Den Haag-Zuid/Naaldwijk/N222/Hoek v.Holland).”

‘Dat doe ik al, doos!’

Wat is er toch gebeurd met “Sla nu rechtsaf”.

Zennnnn….Zennnnn

Miss Incontinentieverkiezing

Sinds 22 april van dit jaar zit ik grotendeels ziek thuis van mijn werk als bouwkundig tekenaar, 40 uur  per week staren naar 2 beeldschermen en werken met de muis. Blijkbaar is de lichamelijke limiet voor een tekenaar 21 jaar dienst. Na een jaar lang met pijn in mijn arm te hebben gelopen en diverse vruchteloze onderzoeken in het ziekenhuis, was het werk niet meer vol te houden. Sporten werd afgeraden en minder werken hielp ook niet.

Alle onderzoeken wezen uit dat ik kerngezond was. Hartstikke fijn om te weten dat ik geen enge dodelijke ziekte had, daar was ik ook niet bang voor tot op het moment dat ze dat zeiden, maar ondertussen verging ik van de pijn.

Nu ben ik wel het één en ander gewend, ook op het gebied van non-diagnostische onderzoeken: sinds 2002 leef ik met Fibromyalgie en Chronische Vermoeidheid. Tientallen bezoekjes aan artsen, ziekenhuizen, haptonomen, aroma therapeuten, ergo therapie en psychologen, verschillende diëten, veranderingen van bewegingspatronen. Een lang en moeizaam proces met hele diepe dalen en kleine hoogtepunten, veel onbegrip en veel steun van m’n lief, hartsvriendin en gezin.

De afgelopen jaren ging het eigenlijk steeds beter. Ik was afgevallen van broekmaat 44 naar 36 door te stoppen met antidepressiva wegens slaapproblemen, dieet en wilskracht en had steeds minder last van de Fibro waardoor ik steeds meer kon sporten, voornamelijk hardlopen met m’n hardloopmaatjes Miriam en Manon. Het ging zelfs zo goed dat ik me vorig jaar had aangemeld bij de Landmacht, als vrijwilliger bij de Nationale Reserve. Het uniform blijft me roepen. Helaas liep dat wat anders dan gehoopt en sta ik nog in de wacht.

Het advies van de artsen was om een revalidatieprogramma te gaan volgen, om “te leren leven met de pijn”. In eerste instantie kwam dat natuurlijk een beetje vreemd over: revalideren, waarvan? Niemand die een diagnose wil stellen, zelfs niet van de Fibro. Maar goed, ik wil alles proberen.

Een traject van 3 maanden met wekelijks fysio, psycholoog, revalidatiearts en ergo therapeut, zwaar maar heerlijk om weer te mogen bewegen en weer langzaamaan wat werk te kunnen doen.

Nu houdt dat bewegen in dat ik 3 keer per week een uur in de zaal bij de fysio aan wat gewichten sta te sjorren. Aangezien ik alleen halve ochtenden werk, kan ik dit mooi na werktijd doen en nog genoeg tijd overhouden om te lezen, schrijven en te slapen.

Doordat het bewegingsapparaat niet helemaal soepel loopt, voel ik me af en toe net een 70-jarige. Gelukkig sluit dat netjes aan bij de gemiddelde leeftijd van mijn lotgenoten in de zaal.

Op leeftijd zijnde mannen en vrouwen die, soms met behulp van zuurstoftank, onder begeleiding van de veels te enthousiaste fysiotherapeut een stepplankje op en af stappen, aangemoedigd door een ‘All right’ en ‘Geweldig’. Het bijzondere gevoel dat je eerst overviel toen de fysio je zo spontaan stond aan te moedigen, voelde een dag later als verraad bij het horen van exact dezelfde woorden bij een 80-jarige die op een skippybal 2 gewichten van een kilo aan Haar probeert te overhandigen.

Het besef op de zaalfiets, dat het niet je eigen zweet is dat je ruikt maar de gevulde incontinentieluier van de buurvrouw naast je. Of bij het binnenstappen van de kleedkamer, de blik strak vooruit als de diephijgende man net uit de douche stapt.

Bij elke oefening zie ik mezelf in van twee kanten in de plafondhoge spiegels. Ik voel me een jonge adonis, die z´n oefeningen staat te doen alsof ik een van de geblokte klerenkasten in de sportschool ben, terwijl de 70plussers voor m’n neus paraderen met hun rollators en zuurstofmaskers om door mij gejureerd te worden in de Miss Incontinentieverkiezing.

Ik weet niet wat ik erger vind: sporten bij de fysio of sporten in de sportschool met leeftijdsgenoten die als bronstige herten zichzelf in de spiegel staan op te geilen.