Een raam vol bloemen
Ik plaats mijn vinger op het raam en streel over de ijsbloemen. Ik tril, heviger dan gisternacht. De sprei om mijn bovenlichaam biedt nauwelijks warmte, toch trek ik het dichter tegen me aan. De radiator voelt koud tegen mijn benen.
Met een nagel krab ik wat ijs weg. De rook uit de schoorstenen aan de overkant stijgt in dunne slierten recht omhoog. ‘Zij wel.’
Het slepende geluid waar ik wakker van werd klinkt dichtbij. Door het gaatje zie ik mijn vader. De kerstboom achter zijn fiets heeft bijna alle naalden verloren.
Mijn tranen bevriezen voor ze mijn lippen bereiken.