Categorie archieven: Verhalen

Bah onzin

Bah onzin

Het gevoel overvalt me, als een tijger die zijn prooi stilletjes nadert en het op een onbewaakt moment bespringt. Zonder er erg in te hebben, is het daar opeens en ik kan het niet meer van me afschudden. Hoe hard ik ook tegenwerk, het monster krijgt steeds meer grip op me. Ik heb geen andere keus dan me er aan over te geven, het toe te laten: het kerstgevoel, bah.

Ik heb er een verschrikkelijke hekel aan: verplicht vrolijk zijn, kerstliedjes zingen, jolijt en plezier. Wat een onzin. Ik probeer het zoveel mogelijk te negeren, maar er is geen ontkomen aan. De buren die onlangs aan het einde van onze doodlopende straat zijn komen wonen – of aan het begin van de hel, zoals ik het vanaf dat moment ben gaan noemen – hebben hun huis sinds 6 december versierd in typisch Amerikaanse stijl: op het platte dak van de vrijstaande woning met aangrenzende garage staat een arrenslee met bewegende rendieren – inclusief Rudolf met een rode neus gemaakt van een zwaailicht die de buurman van zijn werk bij de brandweerkazerne heeft meegenomen. Naast de negen trappelende rendieren staat de kerstman die, bij gebrek aan een echte schoorsteen, zijn fluwelen zak met cadeaus keer op keer door een ontluchtingspijp probeert te forceren. Fel pulserende verlichting hangt aan de dakranden en aan de goten, alsof ze de grenzen van een landingsbaan markeren. In de tuin gaat het spektakel verder met sneeuwpoppen, zuurstokken en verschillende soorten kerstbomen.
Dagelijks wanneer de verlichting aan het einde van de straat aangaat, slaan de stoppen door in mijn huis. Na drie dagen heb ik het opgegeven mijn wekkerradio opnieuw in te stellen, van slapen komt toch niets meer terecht. De verduisterende gordijnen in mijn slaapkamer bieden geen enkele bescherming tegen deze overdaad aan kerstsfeer. Nachtenlang lig ik wakker. Als ik niet in bed lig, zit ik op de bank met opengesperde ogen in een helder verlichte woonkamer. ‘Kerst, wat een onzin. Het wordt nooit meer zoals het was. Kon ik nog maar een keer … Ach, laat maar.’
Ik weet precies wanneer welk lampje uit en aan gaat. ‘Zuurstok, nu. Kerstboom, nu. Rendier … wacht even, nu.’ Met intervallen van vijf minuten lijkt het alsof de neus van Rudolf een politie-inval inleidt. Was het maar zo. De politie wil niets doen. ‘Kom op, meneer Klaus. Een beetje kerstsfeer kan geen kwaad. Het is maar tijdelijk. Maakt u zich niet zo druk. Ga maar met uw buren praten.’
Na nog een aantal slapeloze nachten ben ik er echt klaar mee. Op naar de poorten van de hel om met de duivel te spreken.

‘Hallo buurman!’ Aagje opent de deur in haar kerst-onesie. Spontaan krijg ik de neiging om mijn handen om haar keel te klemmen. Vanuit de woonkamer klinkt het gegil van kinderen. ‘Nick, kun je die kinderen even hun mond laten houden? Ik probeer met iemand te praten!’ schreeuwt ze de gang in. Het vriendelijke ongeschoren gezicht van Nick verschijnt als hij de tussendoor dicht doet. ‘Dag Norbert, wat kan ik voor je doen?’
‘Hoi Aagje. Ik heb een vraagje.’ – ik kan het niet laten – ‘Is het misschien mogelijk je kerstverlichting iets te minderen?’
‘Iets te minderen? Ik zou niet weten waarom.’
‘Nou, ik heb er slapeloze nachten van.’
‘Slapeloze nachten?’ Aagje herhaalt graag wat je zegt.
‘Ja. Ik kan nu al bijna anderhalve week niet slapen door die felle lampen.’
‘Felle lampen?’ – ik stop mijn handen in mijn jaszakken, en niet alleen om ze warm te houden – ‘Dat valt toch best mee? Niet zo chagrijnig, Norbert. Volgende week is het Kerstmis. Een beetje vrolijkheid is toch niet erg?’
‘Een beetje vrolijkheid wil ik best tolereren, Aagje. Maar dit gaat wel erg ver. Het lijkt de Wallen wel met dat rode licht.’
‘Nou zeg. Nu ben ik zeker niet meer van plan om er wat aan te doen. Vrolijk kerstfeest, hè.’ Zonder pardon smijt Aagje de voordeur dicht. ‘Nick, ik vroeg toch of je die kinderen van je stil wilde houden,’ klinkt het vanachter de deur.

Nog een paar nachten probeer ik verschillende manieren om toch wat nachtrust te krijgen: extra handdoeken voor de kieren het raam, nog een gezichtsmasker, oordoppen tegen het piepende mechanisme dat de Kerstman voortbeweegt. Niets helpt. Wanneer je je ergens aan stoort, kun je soms ook niets anders dan je daaraan storen. Ik word gek van elk geluid dat niet vanuit mijn eigen woning komt. ‘s Nachts ga ik in de tuin van de buren op onderzoek uit, op zoek naar de hoofdschakelaar om de verlichting uit te zetten, zonder succes. Ik twijfel nog de schakelkast van de hele wijk te saboteren, maar daarmee zou ik ook mezelf benadelen.
De kerstman op het dak kijkt me triomfantelijk aan, zijn rendieren lijken me uit te lachen als een stel hyena’s. Slag één is voor team Kerst.
Ik besluit het heft dan maar in eigen handen te nemen. Eerst verniel ik de verlichting van een aantal kerstbomen, maar de volgende dag zijn die alweer gemaakt. De nacht daarop gaan de zuurstokken eraan. Ook die zijn de dag erna alweer vervangen. Hoe komen ze toch zo snel aan al die spullen?
De nacht voor kerstavond knapt er iets bij mij na de zoveelste vruchteloze sabotagepoging. Ik moet het grover aanpakken. In het diepst van de nacht klim ik op het dak van de buren. Nadat ik alle zuurstokken heb gesloopt, verniel ik de lachende kerstman en maak de rendieren een kopje kleiner. Ik hoor gestommel vanuit het huis, even lijkt het alsof ik betrapt ben. Maar alles blijft rustig.

De volgende ochtend tegen het middaguur zie ik Aagje druk in de weer met wat zuurstokken. Voor de verandering is de verlichting al aangezet. Voorzichtig besluip ik haar, het knerpende geluid van de verse sneeuw onder mijn schoenen verraad me bijna maar gelukkig heeft ze een koptelefoon op. Met dekking van de tussengelegen buurtuinen kom ik langzaam dichterbij. Ze zingt zo hard mee met de muziek dat ze niets in de gaten heeft. Nick en de kinderen zijn nergens te bekennen. Vrolijk dansend op de muziek, zwerft ze door de tuin. Heeft ze dan echt geen andere kleding dan die achterlijke kerst-onesie? Doet ze het met opzet, om mij uit te dagen? Ik voel de woede van binnen verder groeien. Dit moet ophouden, nu!
Aagje pakt een van de omgevallen zuurstokken op en loopt daarmee naar de garage. Ik zet het op een rennen en voor ze zich kan omdraaien, grijp ik haar vast.
‘Aagje, gedraag je,’ sis ik. ‘Een kik en je gaat eraan.’ Vlak voordat ik mijn hand op haar mond kan leggen, schreeuwt ze hard: ‘Nick!’
De garagedeur vliegt open en Nick verschijnt in de deuropening. ‘Ho, wacht eens even,’ buldert hij met zware stem.
In de garage achter de imposante gestalte van Nick zie ik iets bewegen. Geweien? Een slee? Wat is hier aan de hand? Van schrik laat ik Aagje los.
Aagje draait zich naar me om en kijkt me liefdevol aan. ‘Norbert, waar is je gevoel voor kerst toch gebleven?’
‘Mijn kerstgevoel is jaren geleden al verdwenen. Wat is hier aan de hand en waarom heeft Nick zo’n belachelijk pak aan en sinds wanneer heef hij een baard?’
Nick loopt de garage uit, gevolgd door negen rendieren en een arrenslee. ‘Norbert. Snap je het dan niet? Hoe vaak je ook probeert kerst te saboteren, het zal je nooit lukken.’
‘Hoe weet je dat ik …?’
‘Norbert. Ik weet alles van je. Van de racewagen die je kreeg toen je vier jaar oud was, van de speelgoedtrein toen je acht was. Van de fiets die je vroeg, maar niet kreeg. Ik weet alles van jou. Hier, kom maar kijken.’
Voorzichtig loop ik langs de rendieren naar de arrenslee. Ik kan mijn ogen bijna niet geloven. Achter in de slee ligt een grote fluwelen zak, met daar half uitgevallen de fiets die ik wilde hebben toen ik acht jaar oud was.
‘Maar … Dit bestaat niet …’
‘Wat bestaat niet? De Kerstman? Natuurlijk besta ik, Norbert. Je hoeft alleen maar te geloven.’
‘Ja, goed. Maar wat moet ik nu nog met die fiets? Daar pas ik nu toch niet meer op?’
‘Eh, ja. Maar daar gaat het nu niet om. Ik probeerde meer een punt duidelijk te maken. Ga je mee?’ Nick neemt plaats in de arrenslee, pakt de teugels en slaat met een hand op de zitting.
‘Mee? Waarheen?’
‘Op reis, Norbert.. We moeten snel zijn. Het is bijna Kerstmis. Dit wilde je toch? Nog een keer kerst. ’
‘Hoe …’
‘Ik weet alles, Norbert. Kom op. We moeten gaan. ’
‘En Aagje dan? Ik wil zeggen dat het me spijt.’
‘Dat weet ze. Aagje weet nog meer dan ik. Ho! Ho! Ho!’

‘I’m dreaming of a white Christmas,’ zing ik hardop, terwijl ik met een glimlach de kerstverlichting in de tuin aanzet. Even verderop verschijnen Nick en Aagje in de voortuin.
‘Goedemorgen. Vrolijk kerstfeest!’ roep ik naar ze.
‘Goedemorgen, Norbert. Jij ook een vrolijk kerstfeest!’
In het raam van de overburen schuift het gordijn een stukje open en het verbaasde gezicht van de overbuurman verschijnt.
‘Vrolijk kerstfeest!’ roep ik zwaaiend naar hem.
Zonder wat te zeggen, sluit de overbuurman de gordijnen.
‘Kom op, buurman. Een beetje vrolijkheid kan geen kwaad.’

Loading

Schaamteloos

Daar ligt hij, nog steeds. Onder een deken van sneeuw. IJspegels aan zijn baard.

Gisteren lag hij op hetzelfde bankje. Zou hij hulp nodig hebben?

Normaal gesproken loop ik met een grote boog om dat soort mensen heen, of kijk ik toevallig net op mijn telefoon naar niet bestaande berichtjes terwijl ik ze passeer. Zolang ik hen niet zie, zien zij mij ook niet.

Achter de man schraapt een opgeschoten tiener met zijn handen over de rugleuning en houdt de verse sneeuw in de kom van zijn handen. Een maat van hem stopt er nog iets in, maar ik kan niet goed zien wat het is. Met een grijns op zijn gezicht draait de jongen de sneeuw in zijn handen tot een sneeuwbal en strijkt er een aantal keren over. De witte glans verdwijnt als sneeuw voor de zon. Schichtig om zich heen kijkend loopt de jongen om het bankje.

Voordat ik doorheb wat er gebeurt, gooit hij de sneeuwbal vol in het gezicht van de man en rent hard weg zijn maat achterna.

De man komt langzaam overeind, zijn handen voor zijn gezicht houdend. De deken van sneeuw valt voor zijn voeten op de grond.

Ik zet een stap naar voren om de jongens achterna te rennen, maar verlies mijn grip als ik op een bevroren plas stap. Zwaaiend met mijn armen val ik achterover en land met mijn hoofd op de straattegels.

Wanneer ik mijn ogen open, staar ik naar een bebloede baard.

‘Meneer, heeft u hulp nodig?’

Vind jij dit microverhaaltje leuk? Klik hier om naar Sweek te gaan en klik op like. Bedankt!

Loading

Hulpeloos

‘Help!’
‘Wat is er?’
‘Niets.’
‘Waarom roep je dan om hulp?’
‘Nergens om, laat maar.’

‘Help!’
‘Wat is er nou?’
‘Niets, laat me toch.’
‘Ik vind het gewoon vreemd dat je zomaar om hulp roept terwijl er niets aan de hand is.’

‘Help!’
‘Ja, doei.’
‘Nee, echt. Help!’
‘Bekijk het maar. Ik kom niet nog een keer kijken.’
‘Kom nou. Ik meen het. Help me dan!’
‘Wat is er toch?’
‘Niets.’
‘Serieus!?’
‘Ik vind het gewoon moeilijk zelf om hulp te vragen, dus ik dacht laat ik oefenen. Blijkt dat ik ook moeite heb met het accepteren van hulp.’

Leuk? klik hier om Hulpeloos een like te geven bij Sweek en meer microverhalen te lezen

Loading

Uitzichtloos (microverhaal)

Dag 5

Ochtend
Het is rustig op straat. Te rustig. Een auto reed voorbij, stopte voor het huis aan de overkant en reed weer verder. De vrouw die uitstapte liep nonchalant naar de voordeur en keek achterom. Zag ze mij? Ze klopte drie keer op de deur in een vreemd ritme en werd binnengelaten. Kort daarop hoorde ik het gegil van kinderen. Ik vertrouw het niet, maar wat kan ik doen? Moet ik om hulp bellen? Komt er nog wel hulp?

Lees verder Uitzichtloos (microverhaal)

Loading

Luchtpost

Ik gooi de krant in de tuin en fiets zo hard als ik kan. De krantentassen slaan wild tegen het stalen frame wanneer ik staand op de pedalen over het stuur hang. Niet kijken, doortrappen.

Elke week is het raak. Dezelfde straat, zelfde tijd. Maar deze keer zullen ze me niet te pakken krijgen.

‘Daar heb je hem! Gooien. Nu!’

Ik voel dat iets mijn achterhoofd raakt. Snel fiets ik de hoek om en grijp naar de kraag van mijn winterjas.

Het gepiep in mijn oren overstemt het gelach achter me wanneer het vuurwerk in mijn kraag ontploft.

(uitgelichte foto: Pixabay / jerrymarx32)

Loading

Een raam vol bloemen

Een raam vol bloemen

Ik plaats mijn vinger op het raam en streel over de ijsbloemen. Ik tril, heviger dan gisternacht. De sprei om mijn bovenlichaam biedt nauwelijks warmte, toch trek ik het dichter tegen me aan. De radiator voelt koud tegen mijn benen.
Met een nagel krab ik wat ijs weg. De rook uit de schoorstenen aan de overkant stijgt in dunne slierten recht omhoog. ‘Zij wel.’
Het slepende geluid waar ik wakker van werd klinkt dichtbij. Door het gaatje zie ik mijn vader. De kerstboom achter zijn fiets heeft bijna alle naalden verloren.
Mijn tranen bevriezen voor ze mijn lippen bereiken.

Loading

Stuurloos

‘Lucas, pas je op!’ roept Emma, het rumoer van het waterpretpark overstijgend.
‘Jaha, mam!’ Lucas zakt door zijn knieën bij de rand van de waterspeelplaats, plaatst zijn op afstand bestuurbare bootje in het water en friemelt aan de afstandsbediening.
‘Ik vind het maar niets, hoor.’ Emma stoot Evert aan die naast haar op een ligstoel ligt. ‘Straks valt hij er in.’
Lees verder Stuurloos

Loading

Kapitein Bakkebaard en de woordenschat

‘Arrr! Kapitein Bakkebaard!’
‘Wat is er, matroos?’ schreeuwt de kapitein naar het kraaiennest.
‘Arrr! Land in zicht!’
‘Weet je het deze keer zeker?’
De matroos schuift zijn ooglapje voor zijn andere oog. ‘Arrr! Recht vooruit.’
Kapitein Bakkebaard stevent recht op het voordek af, pakt zijn verrekijker en schuift het uit. ‘Drie bergen, de kleinste in het midden. Precies zoals het op de schatkaart stond,’ mompelt hij. Achter hem wacht de bemanning gespannen af. ‘Matroos, zie je kapers op de kust?’
‘Arrr! Nee, kapitein!’
‘Matroos! Dat ge-arrrr. Is dat echt nodig?’
‘Arrr! Hoe weten we anders dat we piraten zijn?’
Een luide arrr rolt over het dek.
Kapitein Bakkebaard richt zich tot de bemanning. ‘We vechten als Schotten, stelen als Spanjaarden en zuipen als Hollanders. Bij elke zin arrr schreeuwen, dat maakt ons piraat?’
‘Arrr! Arrr!’ klinkt het instemmend.
De kapitein wrijft over een van zijn bakkebaarden. ‘Goed dan. Stuurman! Werp het anker uit. Laat de sloepen zakken. We gaan aan land!’
‘Aaar, kapitein! Bootsman, strijk de zeilen. Aaar! Werp …’
‘Stuurman, niet jij ook al? Dat klinkt nergens naar.’
‘Aaar! We moeten de mannen tevreden houden nu we zo dicht bij de schat zijn … O ja, Aaar!’

 ‘Aaar! Hoever is het van het strand, kapitein?’ vraagt de stuurman als hij uit de sloep en op het strand stapt.
Kapitein Bakkebaard denkt aan de schatkaart. ‘300 passen west, 150 noo… Argh!’
‘Aaar! Argh, kapitein? Aaar!’
‘Argh, sukkel. Ik ben geraakt … Muiterij. Hij heeft ons voor het lapje gehouden … Arrr…gh.’

Loading